ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945

Een poging tot ontmythologisering.

Deel III: Eindspel

 

HOOFDSTUK 86 

 

In mijn cel besluit ik Letter en Drenth toch maar te vertellen, dat ik Scheef heb leren kennen. Want als Letter hem zo vaak ziet, dan bestaat er grote kans, dat hij het hem vertelt, en dat kon Scheef achterdochtig maken tegenover mij, omdat hij dan kan aannemen, dat ik ook van zijn rol heb gehoord. Ik zal Letter vragen, als het maar enigszins mogelijk is, niets van mij te vertellen. En als het niet anders kan, dan vooral te zeggen, dat hij in de cel niets over zijn geval heeft verteld, behalve dan dat al die gevaarlijke spullen bij hem thuis waren gevonden, en dat hij de naam Scheef helemaal niet had genoemd.  

            Letter belooft het. Ik besef de betrekkelijke waarde van die belofte. Maar beter een half ei dan een lege dop.   

            Ik word 's avonds, tot mijn wat angstige verbazing, uit de cel geroepen. Het moet zeker al 10 uur geweest zijn. Holman staat in de wacht en nodigt me voor een wandeling uit. Ik val nu in een nieuwe verrassing. Holman begint Scheef bij mij af te breken. Hij is onredelijk als een jaloerse vrouw. Waarom ik zo aardig tegen Scheef was, of ik niet begreep, dat Scheef alleen maar mooi praatte om in het gevlij te komen. 

            'Het is Scheef alleen om de centen te doen. Vertrouw hem voor geen cent; hou je aan mij.'   

            'Wel allemachtig! En jij vertelt me dat hij een genie is en een enorme hulp. Nou weet ik het helemaal niet meer.' 

            Maar ik gnuif inwendig. Heel goed. Die twee vechten ook al tegen elkaar. Iedere verzwakking bij de vijand is een voordeel. 

            Holman krijgt mij zover, dat ik hem beloof, alles éérst met hem te bespreken, Scheef dus altijd de tweede te laten zijn. Bovendien beloof ik hem, alles wat ik boven de tien miljoen aan waarde binnen krijg, voor ons te laten. Scheef heeft aan zijn 2½ miljoen genoeg, vindt Holman. Want zóveel doet hij er nu ook weer niet voor.   

            Wel probeer ik Holman te overtuigen, dat hij in dit stadium vooral geen ruzie met Scheef moet maken. 'Al speel je het maar, blijf gewoon vriendelijk tegen hem. Ik sta heus wel aan jouw kant en ik zal, als alles binnen komt, met jou eerst overleggen. We zullen elkaar toch vaak genoeg zien, onder vier ogen. Dan bespreken we precies wat we gaan doen. Zorg jij er dan ook voor, samen met Koch, dat die Scheel geen gekke dingen met ons uithaalt.'  

            Pas na middernacht ben ik terug. Wel een gedenkwaardige dag. 

            Vrijdagmiddag, de volgende dag dus, verschijnen Holman en Scheef weer. Zij hebben de eerste contacten 'naar boven' gelegd, en het idee is in principe bijzonder goed gevallen.  

            'Ik geloof nou toch echt, dat ze die Joden naar Theresiënstadt zullen laten gaan. Want ook tegenover mij spraken ze erover als over en voldongen feit. Ik denk dus, dat je toch wel met ze mee kunt. En de mensen zullen dankbaar zijn dat ze de oorlog zo zonder verder risico als geïnterneerden zijn doorgekomen.' 

            Als ik er ooit aan geloofd zou hebben, dan zeker nu niet meer. Maar ik deed bescheiden en zei, dat ik dat van het begin af aan al had geweten.  

            We bespraken nu verdere details. Het zou te ver voeren als ik al deze gesprekken zou gaan weergeven. Zij waren een mengsel van een gangster-vergadering en een steekspel om elkaar te testen. En steeds ook met een dosis zogenaamde levensfilosofie, waarbij ik meestal niet wist of het tot de tactiek behoorde of wel dat Scheef werkelijk wat men noemt een strijd leverde met zichzelf. Het leek er soms echt op, dat hij ook dat deel van de gesprekken, steeds door hem geëntameerd, ernstig nam. Later kwamen wij inderdaad tot vertrouwelijker gesprekken over deze dingen. Toen besefte ik de vreselijke gespletenheid van zo'n wezen dat Scheef heette. Inderdaad kon hij niet meer buiten dat sadistische spel, het had hem in de greep. En steeds ook weer vocht hij ermee, wilde hij opgaan in een andere wereld. Hij was dan net als een kind, wilde leren, wilde goed doen, attent zijn; er was dan ook een sympathieke sfeer om hem heen. Op zulke momenten had ik hem inderdaad kunnen vertrouwen, als ik niet geweten had, dat er ook weer momenten zouden komen, waarin hij opging in de roes van het spel en bereid was zijn naasten met een vriendelijke, hulpvaardige glimlach aan de beul over te leveren. Ik weet niet of de duivel, of wat men dan daarvoor houdt, ook deze tweestrijd kent; eigenlijk niet eens tweestrijd, doch veeleer dubbelheid, twee wezens in één verschijning. Want vaak dacht ik, als ik tegenover Scheef stond, dat dat nu de duivel was. Zijn 'smile', zijn galante hoffelijkheid, zijn slangachtige bewegingen, zijn vaak stomme geratel, deden mij bij mezelf zeggen: 'je ruikt gewoon de duivel.' En dan kreeg ik ineens ook diep medelijden met hem, een medelijden als een afgrond. Ik dreigde in die afgrond meegesleurd te worden. Dan zei ik weer: 'je mag geen medelijden met de duivel hebben.' Maar dan vroeg ik weer: 'Waarom eigenlijk niet? Iemand moet toch medelijden met hem hebben?' En toch rilde ik dan. De duivel is, geloof ik, ook niet zo simpel. Al het gecompliceerde is misschien des duivels. 

            Op genoemde vrijdagmiddag nu, werd ook afgesproken, dat we de volgende middag een uitvoerig gesprek met Koch zouden hebben. Koch had, omdat hij met mij al van het begin af te maken had, van de hogere instanties de opdracht gekregen, de dagelijkse leiding bij de uitvoering van deze zaak voorlopig op zich te nemen. Hij had al het een en ander van Holman gehoord, ook van Scheef, en het leek allen nu het beste om op zaterdagmiddag een soort stafvergadering te houden.  

            Daar de bijeenkomst op één uur was vastgesteld en Holman even stond te piekeren hoe hij mij om deze etenstijd het beste zou kunnen komen afhalen, hielp ik hem uit de moeilijkheden door voor te stellen, dat ik door een der rechercheurs kon worden gehaald en gebracht, die mij al eens eerder hadden getransporteerd. Dat bespaarde dan tijd. Holman vond dat inderdaad de meest efficiënte oplossing en hij zou ervoor zorgen, dat ik tijdig gehaald werd.  

            Deze suggestie was niet zo onschuldig als zij eruit zag. Ik had nl. in de cel gezegd, dat ik als ik weer eens door de mij al een beetje bekende Haagse rechercheur Jansen naar de S.D. zou worden gebracht, misschien kans zou zien een mondelinge waarschuwing voor Scheef aan mevrouw Letter te doen toekomen.  

            Ik had daarbij gedacht aan de mogelijkheid, als ik door Jansen op Windekind zou worden afgeleverd, even een gesprekje te hebben met de daar aan de cartotheek werkende Herbert Monasch of wel met zijn vrouw. Monasch zou het beslist zonder meer doorgeven, daar kon ik van op aan, en niemand luisterde ooit naar onze gesprekken.  

            Zou de rechercheur mij naar het Binnenhof moeten brengen, wat op zaterdagen veelal het geval was, omdat Koch daar dan blijkbaar dienst had, dan zou ik hem zeggen, dat ik op Windekind even een boodschap had af te geven aan een der daar werkenden. Dat was immers toch een S.D.-instantie en daar zou de rechercheur geen bezwaar tegen kunnen hebben.   

            Men vond het in de cel een reusachtig idee. Ik vertelde van de briefjes voor Ritmeester en Van Polen en hoe Van Polen zo dom en onnadenkend was geweest, zijn briefje zo te adresseren, dat het wel in handen van de S.D. moest vallen en hoe hij mij daarna direct als verzorger van dat briefje had genoemd. Ik vroeg daarom dus ook, mede ter wille van de Monaschen, nooit iets daarover te zeggen gedurende de oorlog. Al was het ditmaal geen briefje, het was een sabotagedaad tegenover de S.D. Ik voelde mij met het miljoenen-plan wel zeer bijzonder safe, doch het was de vraag hoe men het zou opnemen als men van zulke boodschappen hoorde. Het stadium was nog te pril. Ik begreep, dat als alles goed ging verder, ik over een tijdje heel wat meer zou kunnen riskeren. Met het vooruitzicht van zulk een grote buit zou men mij, als het niet al te ernstig werd, wel een klein beetje ruimte geven om te spelen.  

            Ik was daarom, om de waarheid te zeggen, niet bepaald bang voor de gevolgen; niettemin, het is goed om de mensen voorzichtig te houden; en daarom waarschuwde ik ze voor het geval ze zouden praten.  

            Tijdens het gesprek kreeg Letter echter een veel stoutmoediger plan. Hij zei, dat ik moest trachten die agent te bewegen om samen met mij naar Letters zaak te gaan. Ik kon dan gewoon zeggen, dat ik in de cel zat met de eigenaar van de zaak en dat ik daar een voorraad lekkernijen voor de cel kon krijgen. De agent zou dan een doos bonbons of een taart krijgen en als ik hem dat in het vooruitzicht stelde, zou hij vast wel bezwijken. Zoals uit zijn houding tegenover Scheef bleek, had Letter een enorm vertrouwen in de goedheid en bereidwilligheid van de Hollandse politie.   

            Ik moest dan, als ik in de winkel stond, zijn vrouw trachten toe te fluisteren, dat zij Scheef moest loslaten, daar hij hoogst gevaarlijk was en aan de verkeerde kant stond.  

            Dit plan vond ik nogal gevaarlijk en praktisch onuitvoerbaar. Stel dat ik in die winkel eens door de S.D. verrast zou worden. Aan de andere kant, ik kon mijn aanwezigheid gemakkelijk motiveren met een onschuldig snoep-uitstapje onder bewaking, en ik zou het snoep als bewijsmateriaal kunnen tonen.  

            Als ik niet ging, dan kon het voortdurende contact tussen mevrouw Letter en Scheef ontzettende gevolgen hebben voor waarschijnlijk vrij veel mensen. En als ik Monasch inschakelde, bracht ik hem in gevaar. Want hoe kon hij zijn aanwezigheid in zo'n winkel motiveren? Telefoneren was ook gevaarlijk, want er bestond kans dat Letters telefoon nu onder controle stond. Nee, ik moest het proberen.  

            Inderdaad had Holman voor het afhalen gezorgd, en het was weer dezelfde Jansen. Ik vroeg hem of hij erop wachtte om met mij uit te gaan. Nee, was het antwoord, het hing er vanaf, van welke afdeling van de S.D. zo'n telefoon kwam. Als het voor Koch was, dan ging hij. Zo had hij ook een paar vaste opdrachtgevers op andere Duitse instanties. Voor andere afdelingen ging dan weer een ander. De Duitsers hadden zelf niet genoeg mensen, dus verleende de Nederlandse politie ook dit soort hulpdiensten.  

            Ik vertelde hem niets van het vastgelopen briefje van Van Polen. Dat zou hem natuurlijk schichtig gemaakt hebben, hoewel gebleken was, dat ik hem er helemaal buiten had kunnen houden. Maar wel begon ik een heel verhaal op te hangen van de banketbakker in mijn cel en ik vertelde hoe lekker ik zoetigheid vond. Ook hij bleek een liefhebber van snoep te zijn. Daar we nog een dik half uur hadden, stelde ik als een 'lucratief avontuur' voor om snel even langs die zaak te lopen om een voorraad mee te nemen. De eigenaar had het goed gevonden, dat zijn vrouw hem dan wat extra gaf, een taart b.v., of een doosje bonbons; dingen die je tegenwoordig haast niet meer kon krijgen. Jansen, die wel op de hoogte bleek van Letters specialiteit 'hazelnoottaart', wees dat idee om snoep te gaan halen echter verontwaardigd af.  

            'Ik zal wel wijzer wezen; dat mag toch immers niet?'  

            'Zie ik niet in. Ik krijg toch extra-eten en allerlei toegiften. Men laat mij met dat snoep heus wel door, mij vragen ze nooit wat.'  

            Maar hij bleef bij de afwijzing. 

            Zo kwam ik in Windekind en ik vroeg naar Monasch aan Scheen. Die had middagpauze, en zou pas tegen twee uur terug zijn. Dan maar na afloop, besloot ik. Toch maar Monasch inschakelen, die is tenminste niet bang voor zo iets. Maar ik bleef bang, dat ik Monasch daarmee onverwachte moeilijkheden kon bezorgen. Ik zou dus maar afwachten.  

 

De bespreking met Koch, Holman en Scheef verliep naar wens en geheel volgens mijn program. Koch had blijkbaar gemerkt of gehoord, dat hoge S.D.-officieren zwaar geïnteresseerd waren in de diamanten, en dat had hem nogal verward. Vooral toen Holman en vooral Scheel openhartig en luid over de tafel heen spraken over de verdeling van de buit. Natuurlijk was die buit voor Koch alleen maar die vier miljoen, die ze gulhartig aan de hogere S.D.-heren hadden toegewezen. Koch had er geen flauw idee van, dat Scheef en Holman tien miljoen minimaal verwachtten en zich zelf tot grootkapitalisten hadden verheven. Maar vooral Scheef liet er geen twijfel over bestaan, dat de vier miljoen van de S.D. door een aantal hoge heren zou worden gedeeld. Er werd met geen woord gesproken over het 'Reich'.  

            Koch keek een paar keer waarschuwend van hen naar mij, alsof hij zeggen wilde: 'Feind hört mit', en toen dat niet hielp haalde hij een paar keer tegenover mij de schouders op, alsof hij zeggen wilde: 'Ik kan er niets aan doen. Zo is de jeugd van tegenwoordig.' Ik deed of die verdeling echt een nationale zaak was en alsof ik aannam, dat langs diverse kanalen, overeenkomend met de Dienststellen, alles tenslotte het Reich ten goede kwam.  

            Koch had twee mededelingen voor mij. Hij bleef altijd formeel, ceremonieel. De ene was, of ik erop stond, dat de naam van von Kleist werd gebruikt. Dat had men 'an höherer Stelle' gevraagd. Met een onbewogen gezicht zei ik: 'Ich kann doch nicht den von Brauchitsch nehmen, der ist ja inzwischen abgesetzt, und von Schumann ist doch nicht ein wirklicher Name, dann bleibt also nur der von Kleist.' Ik zei het met groot genoegen, maar het scheen alsof ik het in een soort benauwdheid uitte. Als ze zo gek waren, dan moest het maar. En als ze niet zo gek waren, dan gaf het toch ook niets. In het eerste geval kon de dappere von Kleist, die zo snel tot diep in Rusland had weten door te dringen, zijn weg bezaaid met lijken, eventueel moeilijkheden verwachten. En wat dan nog. Het zou hem z'n kop niet kosten. 

            Koch zei formeel: 'Ich werde das also überbringen.' Het bleef dan ook von Kleist. Tot het einde toe.  

            De tweede mededeling was een nieuw concept voor de Theresiënstadt-verklaring. Dat zag er echt goed uit. Te tekenen door de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des Sicherheitsdienstes. Toch vond ik, dat ik wat moest opmerken. Want dat stuk was toch het serieuze stuk waarmee zij mij meenden te hebben gevangen. Ik moest nu dus echt letterziften. Dat deed ik dan ook. Koch vroeg:

            'Und sind Sie dann ganz einverstanden und beruhigt?'  

            'Jetzt klappt es tatsächlich. Vielen Dank für Ihre Bemühungen.'  

            Wij zaten tot half vijf bij elkaar. Diverse punten voor het België-plan werden grondig doorgenomen en ook datgene dat daardoor in het Holland-plan moest worden gewijzigd. Men had zelf al begrepen, dat een en ander nu wat langer moest duren. Daarom wilde men, dat we per 15 september startten, i.p.v. begin oktober. En men stelde zich voor, dat de actie niet later dan 15 april zou moeten plaatsvinden. Men wilde de Holland-trein zo over Brussel voeren, dat de België-trein ons vijf minuten later zou kunnen volgen. Het zou dus een soort treinkonvooi worden. We bespraken nog wat technische punten, zoals de vertrektijden. Van Den Haag werd het nu 11 uur 's avonds, zodat men in Brussel om half vier in de morgen hoopte te kunnen vertrekken. Dat was gemakkelijker i.v.m. het overige spoorwegverkeer.  

            Om te plagen vroeg ik, of het niet goed zou zijn, als er ook een delegatie van het Rode Kruis aanwezig kon zijn.  

            'Das ist doch gar nicht mehr nötig, Weinreb. Sie haben ja genügend Sicherheit in dieser Erklärung des B.d.S.'  

            'Ach ja, natürlich, ich meinte nur so für die Leute, es wäre eindrucksvoller.'  

            'Sie werden sehn, Weinreh, Ende gut alles gut.' Wat hij daarbij wel dacht? Koch was ondoorgrondelijk voor mij. Veel moeilijker in dit opzicht dan Holman of zelfs Scheef. In Koch leefde de goede ambtenaar, de brave, de oprechte, de echte dienaar van de Staat. Op de een of andere manier kan ik wel gekken begrijpen en zondaars, maar zo'n brave automaat, zo'n afgodendienaar, daarin kan ik mij niet inleven.  

            Afgesproken werd ook, dat ik eerst een algemene oriëntatiereis naar België zou ondernemen; Holman en Scheef boden zich als begeleiders aan. Holman bleek sedert '40 ook niet meer in België te zijn geweest. Koch was er zelfs nog nooit geweest. Men reisde voor '40 veel minder dan tegenwoordig. Tot mijn verbazing bleek, dat de heren niet eens in België konden komen zonder uitdrukkelijk Marschbefehl. Zelfs Scheef had voor iedere reis een vergunning nodig, die hij alleen kreeg als het motief duidelijk genoeg was. Orde is orde. Koch vond het goed. We kwamen overeen, dat we op dinsdag de 14de wilden vertrekken, al in de ochtend. Dan zouden we donderdagavond of vrijdagmiddag terug komen. Voor een eerste oriëntatie, - ik had geen idee waar ik daar zou kunnen wonen, hoewel ik deed alsof half België mij kende, - was dat voldoende. Aan de hand daarvan kon dan verder worden gepland. Men moest voor die eerste reis natuurlijk francs hebben en ook dat moest speciaal worden aangevraagd. Koch zou daarvoor zorgen. Dat zou de eerste investering worden in de diamantmijn. Mijn schriftelijke plan zou de 10de klaar zijn, in de ochtend, zodat men de vrijdag en zaterdag kon besteden om het te laten tikken. Het kon dan al maandag de 13de aan de 'höhere Stellen' overhandigd worden, zodat men al iets had en iets kon weten, als ik de 14de op reis ging.  

            Uit alles sprak nu niet eens meer vertrouwen in mij, doch veeleer al zekerheid. Ieder interpreteerde dat op zijn manier, doch iedereen voelde zich nu wel safe.  

            Holman wilde mij wegbrengen, Scheef keek ook al verlangend. Natuurlijk, gezellig napraten, zich verheugen dat alles nu zo goed ging en dat we nu al praktisch in het stadium van de realisatie stonden. Maar Koch bedierf het. Ook hij wilde napraten, dus zei hij droogjes: 'Wir bleiben jetzt noch zusammen, damit wir auch unsere Arbeitsteilung richtig durchnehmen. Holman, rufen Sie doch an, dass man den Weinreb zurückbringt. Und arbeiten Sie gut. Sobald Sie Hilfe brauchen, steht der Holman Ihnen zur Verfügung. Was Sie inzwischen fertig haben geben Sie uns, damit es getypt werden kann. Das tut eine spezielle Sekretärin. Denn alles ist höchstes Geheimnis. Dass die Herren sich das nur gut merken. Auch nicht die mindeste Andeutung, bitte.'    

            Ik ging in afwachting van het ophalen naar beneden om nog aan Monasch mijn verhaal van Letter door te geven. Het mocht echter niet zo zijn, hoewel Monasch er nu was en hoewel hij mij zelfs naar zijn cartotheekkamer uitnodigde. Want we waren nauwelijks binnen, of Fischer stormde luidruchtig, met slaande deuren, de kamer in. Hij werd in zijn stormloop abrupt gestopt toen hij mij zag. Natuurlijk moest hij uitvoerig weten hoe het ermee ging, waarvoor ik hier was, hoe het met de Auswanderung stond, etc., etc. Ik was al getraind in het vriendelijk meedelen van nietszeggende frases. Het enige wat Fischer steeds maar weer herhaalde, was: 'Ach, der Koch, ich verstehe die Leute nicht, dass Sie für so etwas gerade den Koch nehmen. Sie kommen also bald frei. Schön, grossartig, dann kommen Sie nur gleich zu mir. Wie lange hat das alles nicht gedauert, entsetzlich. Bei mir wäre alles sofort erledigt gewesen. Ruck-zuck. Schade, das Sie jetzt keinen Bart tragen, der passte Ihnen ausgezeichnet.' Zo ging het een hele poos door, tot Jansen kwam. Met alles bemoeide Fischer zich. Nu ook met Jansen: 'Also seien Sie nett zu Herrn Weinreb, der ist ein wichtiger Mensch, den brauchen wir. Er soll sich nicht über euch beklagen. Ihr seid ja lumpe Kerle, so ganz ohne Bildung.'   

            Monasch stikte zowat van het ingehouden lachen, Jansen keek beteuterd, alsof hij zeggen wilde: wat heb ik nou weer verkeerd gedaan?   

            In ieder geval kan het zijn dat Fischers exclamaties hem nu prikkelden tot een goede daad, het kan ook zijn, dat hij intussen overwogen had, dat een doos bonbons tegenwoordig heel wat waard was en dat er eigenlijk geen risico bij bestond; vooral niet op zaterdagmiddag om vijf uur, half zes. Hij bood het nu zelf aan. We namen de tram, om niet te lang weg te blijven. Ik rekende er nl. op, dat ook dit keer Holman nog, voor een avondvisite kon komen, of anders wel Scheef, om wat na te praten. Ook Jansen vond het rustiger met de tram te gaan. Het waren maar een paar haltes. Hij wist precies waar de zaak was en zo stapten we er welgemoed binnen. Ik dacht: een blije vrouw, die op een late zaterdagmiddag de groeten krijgt van haar man, en die wat lekkers voor hem kan meegeven. Het leek me in die sfeer van opwinding niet moeilijk om haar de waarschuwing voor Scheef namens haar man toe te fluisteren.  

            Alles ging echter heel anders. Mijn komst in de winkel, met een politieman, die weliswaar in burger was, die ik echter voor alle zekerheid meteen voorstelde als 'Deze meneer is een rechercheur, die me begeleidt', ik zelf met de ster op, in een wat gehavend, slordig pak, ook verder, voor de nette wereld, nogal onverzorgd, was natuurlijk zeer ongewoon. Toen ik die maandagochtend weer naar Scheveningen terugmoest en mijn ene goede pak al via Boasson verloren was gegaan, bleef nog alleen dat over dat ik toen aanhad en dat er nog enigszins draaglijk uitzag. We besloten toen, dat pak voor mij in Westerbork te bewaren en ik deed weer het oude pak aan, dat de hele gevangeniskuur van januari tot mei had ondergaan. Ik zelf besefte niet eens hoe erg het was; ik had toen wel andere zorgen en voor de gevangenis ga je je niet, als je er op voorbereid bent, in je enige nette pak steken. Sedert dinsdag was ik ook niet meer geschoren en ook daarop let je niet in een gevangenis. Ik zag er dus niet bepaald presentabel uit.   

            Toen ik bovendien meteen met het verhaal kwam, dat ik met meneer Letter in de gevangenis in dezelfde cel zat en dat ik nu wat snoep voor meneer kwam halen, kregen mevrouw Letter en de aanwezige winkeljuffrouw helemaal de stuipen. 

            'Hoe is het mogelijk, dat u zo maar uit de gevangenis hier kunt komen?' was de heel logische vraag van beide dames. Ik kon niet veel explicatie geven, wilde de 'zonde' ook niet te veel op de zich ook wat onbehaaglijk voelende Jansen schuiven, en hakkelde dus iets van: 'We komen net langs en uw man zei, dat u wel blij zou zijn als u wat mee kon geven.'  

            'Maar u bent Jood! Hoe komt u om deze tijd op straat als u in de gevangenis zit?'  

            'Nou, dat vertel ik wel een andere keer. Als u maar wat inpakt. En de baas zei, dat u ook een doos bonbons of iets dergelijks aan de begeleider moest geven. En schiet u wat op, want ik moet verder.'  

            Ze keek me aan, alsof ik een stuk uitwerpsel was. De afkeer lag er zó dik op, dat ik bijna lachen moest. De winkeljuffrouw, een wat oudere vrouw al, staarde me aan, alsof ze zeggen wilde: 'Jou hebben we door, mannetje.' Ik realiseerde me nu pas, hoe gek de situatie inderdaad was.  

            Ik praatte, terwijl ze allerlei dingen bij elkaar zocht, dat het haar man nu best ging, etc., etc., en ik schoof, alsof ik de winkel wat beter wilde opnemen met haar mee naar de achterzijde van de ruimte. En tussen twee zinnen in, juist toen Jansen een voorzichtig praatje met de winkeljuffrouw begon, fluisterde ik mevrouw Letter toe: 'Uw man laat u voor Scheef waarschuwen. Die is helemaal fout. Niets tegen hem zeggen over gevaarlijke dingen. Maar ook niet afstoten. Oppassen dus.' En ik ging verder, nu over het weer en het eten in de gevangenis. Jansen had er geen notie van, die wist uiteraard niet, dat ik voor heel iets anders dan voor het snoep was gekomen en dat er iets te waarschuwen viel. 

            Mevrouw Letter staarde mij nu vol ontzetting aan. Een wat kleine vrouw, met, evenals haar man, geen al te snugger uiterlijk. Mijn hemel, deze mensen doen illegaal werk. Ook mevrouw Letter had dat wat dom-sluwe, wat mij ook bij haar man zo had getroffen. Mensen, die voor zichzelf altijd alles weten te bereiken, waarop ze hun zinnen hebben gezet en die dat met een onverwachte slimheid doorzetten. Bauern-schlau zegt men in het Duits. Fantasie bezit dit soort mensen helemaal niet. Dat wat uiterlijk zichtbaar is, dat is het; meer bestaat er niet. 

            Ik voelde hoe zij het niet kon vatten. Scheef was haar toch door haar man en via haar man als 'goed', als 'betrouwbaar' aanbevolen. Scheef had toch de diamanten meegekregen om haar man te redden. Haar man, die er anders heel beroerd voor stond. Voor heel wat minder hadden anderen hun leven voor het vuurpeloton beëindigd. En deze vieze Jood, met zijn uitdragerspak en zijn ongeschoren smoel, was natuurlijk helemaal fout, die wilde juist de pogingen van Scheef dwarsbomen. Die was door de S.D. gestuurd, die Jood. 

            Voor zulke mensen geldt alleen het uiterlijke en ze zijn niet in staat over de verschijnselen na te denken. Ik kwam binnen in het kostuum en de opmaak van de 'gemene verrader' van het volkstoneel. Alleen de scheef in de ogen gedrukte pet ontbrak. Daarvoor had ik dan de ster. Zij kennen de clean shaven verrader niet, in het dure kostuum, met de auto voorrijdende. Dat is in hun ogen een heer, hij heeft geld, dus is hij in orde. In die paar seconden voelde ik het en ik nam mij voor Letter vooral op het hart te drukken zijn vrouw bij het eerstvolgende bezoek heel duidelijk te maken waar het om ging. Want ik was nu bang, dat zij Scheef zelfs zou gaan vertellen van die S.D.-jood, die tegen hem kwam waarschuwen. Ik had er al weer enige spijt van en ik verweet me te ver te zijn gegaan met mijn goede bedoelingen. Ik hield te weinig rekening met de aard van de mensen. Ik had aan Letter en aan zijn verhaal toch al voldoende kunnen zien, dat het levensgevaarlijk kon zijn zich in de zaken van deze mensen te steken. Deze mensen, als zij in moeilijkheden waren, dachten nergens meer aan dan aan zich zelf. Zelfs het drama aan de Ieplaan drong niet door tot Letter. Hij betreurde het alleen, dat Davidson daar niet gevonden was.  

            In de cel vertelde ik prompt mijn wederwaardigheden. Letter had echter alleen oog voor het binnengebrachte, althans om te beginnen. Hij legde ons uit, hoe een en ander werd gemaakt. En weer kwam hij, wijzende op de echte grondstoffen, die in zijn taarten zaten, met het verhaal op de proppen van zijn bijzondere zakelijke handigheid.  

            'Moet je nagaan; ik laat de mensen echte koffie, en echte boter inleveren, omdat de firma Letter alleen goede taarten maakt, omdat zij weigert surrogaat te gebruiken, haar naam is daar te goed voor. Zo'n naam is heel wat, moet u bedenken. Maar voor de smaak maakt het niets uit, als alles half-echt half-surrogaat wordt gemaakt; daar proef je niets van. Nou, en zo hebben we een voorraad van tientallen kilo's koffie, boter en suiker kunnen fokken. Wat zeg ik, koffie alleen al wel honderd kilo! Ga eens na wat dat vandaag waard is. En boter en suiker honderden kilo's. Een deel ervan, dat hebben we, dat raadt u nooit, met onze firmanaam erop, u weet, 'Maison Letter, specialiteit hazelnoottaarten', naar de krijgsgevangenen in Stanislau gestuurd. Daar zitten de officieren; dat worden beslist later onze klanten, dat maakt reclame voor onze zaak. Want iedereen ziet de firmanaam en het is een echt vaderlandse houding, vindt u niet? Dat doen we dus met een deel van dat spul dat we uitwinnen. En de rest, dat is het meeste, hoor, de rest verkopen we zwart en met de opbrengst verbouwen we nu onze zaak. U hebt misschien wel gezien, dat ze achter aan het bouwen zijn. Nou ja, zo laat op de middag misschien niet meer, maar de hele dag wordt er gehakt en getimmerd. Het kost duizenden en duizenden, man wat is dat duur. En we hebben ook nog genoeg over gehad om te ruilen voor Perzische kleden, voor mooie schilderijen, vazen, enfin, we komen er chic en piekfijn uit.'  

            Ontzettend, denk ik, voor dat tuig riskeer je je leven tegenover zo'n duivel als Scheef. Ik denk aan Kester, aan Sonjavsky, ach, alles is één pot nat. Ik denk aan Westerbork, aan het gevecht daar en ik word letterlijk misselijk. Misschien is het ook wel van de stukken zoetigheid, die Letter tenminste eerlijk verdeelt.  

            Pas veel later is Letter vatbaar voor mijn verhaal. Hij lacht zich een kriek bij mijn schildering van de schrik en ontzetting bij zijn vrouw en de winkeljuffrouw. 

            'U had ook eerst naar de kapper moeten gaan en een duur kostuum moeten kopen. En u had die rechercheur moeten vragen zolang in een café te gaan zitten. En u had moeten zeggen, dat u een advocaat was, die van de zaak had gehoord. Hahaha,' hij verslikte zich van het lachen. 'Ik kan het me voorstellen, als u zo binnenkwam, die vrouwen hebben het gekregen.'   

            Weer veel later pas meende hij, dat zijn vrouw toch wel nadenkend zou worden. Ze zou toch niet meer zo 100% op Scheef vertrouwen. En als hij haar weer zag, dan zou hij het haar wel proberen duidelijk te maken. 

            'Maar ze is een eigenwijze, een stijfhoofd. Als ze eenmaal in haar hoofd heeft, dat Scheef goed is, dan zal het mij ook niet meevallen haar op andere gedachten te brengen.'  

            'Vertel haar dan van de Ieplaan.'  

            'O ja, die Ieplaan. Waar zou die Davidson toch zitten?'   

            'Nu gaan we slapen. De heer Weinreb moet nog schrijven, maar wij gaan onder de wol.' Drenth hield het niet meer uit. Achter Letters rug balde hij zijn vuisten en trok een lelijk gezicht.   

            De zondag werd een zware werkdag. Op zo'n dag verwachtte ik noch Holman noch Scheef, dus ik wilde de gelegenheid waarnemen. Het plan schoot ook op papier prima op. Tussendoor las ik en studeerde ik, om niet zo geheel opgeslokt te worden door deze privé-oorlog.    

            Alleen bleef Letter soms hinderlijk zeuren. Hij was zaterdag verhoord en hij merkte, dat de S.D. inderdaad via zijn vrouw dingen wist, die verder niemand kon weten. Hij wist nu niet, hoever zijn vrouw was gegaan en wat hij nu moest zeggen. Bovendien had de S.D. nogal wat papieren uit zijn woning meegenomen, en daar was een lijstje bij met namen van personen die de distributiebescheiden van ondergedokenen verzorgden, met nog andere gegevens erbij, tevens enige enveloppen met geld met namen van de betrokkenen, etc., etc. Dus niet pseudoniemen in de geest van Koos, of Ben of Leen, ook geen afkortingen, nee, de heer Letter had alles netjes en voluit opgeschreven.   

            Verder had de S.D. bij Letter thuis een politieboek gevonden, een compleet opsporingsregister, dat slechts in handen van de politie mocht zijn en dat geheim was. De S.D. wilde nu van hem weten, hoe hij aan dat boek kwam. En dan zeurde men steeds weer over die revolver en de patronen. Volgens de S.D. was de revolver helemaal niet kapot, alleen een beetje vuil geweest, hetgeen in een kwartier verholpen was. Nu schoot het ding weer prima.  

            Ik vroeg Letter waartoe hij die revolver had; of hij ermee had willen schieten. Het antwoord was echt ontwapenend:  

            'Als illegaal behoor je thuis een revolver en munitie te hebben.'   

            Hij had er nooit mee geschoten en hij wist ook niet bij welke gelegenheid hij had kunnen of moeten schieten.  

            En nu zeurde Letter die hele zondag of ik niet toch nog eens kans kon zien zijn vrouw op te zoeken en of ik haar dan niet wat uitvoeriger van allerlei kon toefluisteren. Hij noemde me nu een hele reeks namen.   

            'Man, je lijkt wel gek. Hoe stel je je dat voor? Ten eerste laat die rechercheur me geen minuut uit het oog en ten tweede is je vrouw er heilig van overtuigd dat ik een aartsschurk ben, die met z'n vieze ongeschoren tronie haar van haar charmante Scheef wil aftroggelen. Ik denk er niet aan.'   

            'Laat u zich dan eerst scheren,' was Letters simpele oplossing.  

            'En m'n pak dan en m'n vieze hemd en m'n ster en m'n schoenen, die kapot zijn? En ze gelooft me niet, ik maak het alleen maar erger, en ik heb ook een vrouw en ook kinderen en ik weiger me voor zulke idioten als jullie op te offeren. Hou dus al die kennis voor je. Je vrouw zal het toch al verteld hebben of ze vertelt het de eerstvolgende keer als ze met die Scheef weer koffie drinkt, gestolen koffie. Jij Stanislau-idioot, knap je zaken zelf op. In zo'n stinkboel ga ik niet roeren. Dat was één keer en niet weer.' 

            Zulke mensen kunnen echter bijzonder vasthoudend zijn. Ik had het bij de lijst al ervaren. Juist de domme mensen horen geen argumenten van de tegenkant. Zijn zien maar één doel en daar gaan ze als een natuurkracht op af. Ik werd er gaar van en dat merken zulke lieden dan ook. Zij zijn onvermoeibaar. Toen ik me goed realiseerde hoeveel mensen en belangen er afhingen van dat ellendige geval, dacht ik: 'Ik doe het voor die mensen en niet voor de Letters. Laat ik het proberen; ik laat het afhangen van de mogelijkheden.' Aldus beloofde ik Letter. Drenth keek bedenkelijk. Voor hem was mevrouw Letter, door haar domheid, volstrekt onbetrouwbaar. Drenth dacht aan een briefje van Letter, een briefje dat natuurlijk niets van belang inhield, doch als een soort bewijs moest dienen, dat Letter mij vertrouwde. Hij ontwierp een tekst, die ik meteen goed vond. Zoiets van: 'Ontvang mijn groeten via mijn trouwe kameraad en geef hem veel lekkers mee voor onze cel.'  

            Letter wilde, dat ik zijn boodschappen voor mezelf ook nog noteerde. Ik overdonderde hem door ze in de door hem gegeven volgorde exact uit mijn hoofd op te zeggen.  

            'Waar je echt om geeft, dat onthoud je. Ik geef om mensen en daarom onthoud ik alles van ze. En overigens ben ik niet zo gek om dit soort namen op te schrijven. Begrijp je niet, hoe dodelijk dat kan zijn.  

            Drenth kreeg ook een goed idee, hoe ik met mevrouw Letter tot een apart gesprek kon komen. Ik moest haar vragen om een pak snoep of bonbons naar mijn gezin in Westerbork te sturen, via de Joodse Raad. Dat zou de rechercheur nooit illegaal vinden, hij kreeg ook snoep, wat al eerder illegaal was voor hem als politieman in functie, en ik kon, als ik voor mevrouw Letter het volledige adres opschreef, de namen, de wijze van verzending, misschien heel gemakkelijk de instructies tussendoor toefluisteren of mompelen. Ik moest de rechercheur maar weer zien te verwikkelen in een gesprek met de winkeljuffrouw, dan lette die verder ook niet op wat ik met mevrouw Letter i.v.m. het pakje besprak. 

            Dat leek me redelijk en ik zou eens zien of zich morgen de gelegenheid voordeed. Ik verwachtte natuurlijk Holman; die zou geen rust hebben. Misschien kwam ook Scheef, ook dat was eigenlijk vrij zeker. Met hen kon ik moeilijk snoep gaan halen bij Letter. Zeker niet met Scheef, die daar zelf kwam en niet voor snoep. Maar ik zou hen kunnen aanpraten, dat ik toch nog wat dingen met Koch wilde bespreken, dat het me goed leek een paar punten uit het plan nog eens met z'n vieren door te nemen voordat ik het vastlegde. Ik zou dan zo'n uur moeten voorstellen, vlak voor etenstijd of vlak erna en dan was er kans dat die Jansen mij weer kwam halen. Jansen had zich zaterdag op de terugweg nogal enthousiast uitgelaten over onze snoep-expeditie, en had zelf voorgesteld om nog eens vaker langs Maison Letter te lopen. Ik verwachtte dat het maandag of dinsdag wel zou lukken. 

            Letter vroeg mij - en ik leg het hier nog eens vast om te laten blijken hoe men werkte, - aan zijn vrouw te zeggen, wat hij van plan was aan de S.D. als afleidingsmanoeuvre te vertellen, zodat zij het dan desgevraagd kon bevestigen. Verder moest ik haar naar een arts sturen, - die naam ben ik echter vergeten, - die weer met Letter in de gevangenis contact kon zoeken. En dan, nogmaals, ze moest Scheef afhouden en daarentegen contact zoeken met Afflerbach, op het Binnenhof. Ze hadden voor die man een pseudoniem bedacht, echt iets voor banket-bakkers; ze noemden hem 'appelflap'.   

            De hoofdzaak echter was het volgende. Mevrouw Letter moest de volgende personen om de volgende redenen waarschuwen. 1ste Letter Sr., aangezien een deel van de munitie van hem afkomstig was. 2de de broer van mevrouw Letter, die bij de politie was en die het geheime opsporingsregister aan Letter had gegeven. (Ik ben er niet achtergekomen waarom). 3de de heer Van Ronnen, daar deze distributiebescheiden verschafte. Letter noemde mij het adres plus een schuiladres van die man in Renkum. 4de dr. Bertram, op de Laan Copes, idem voor hulp aan onderduikers, terwijl daar in huis ook nog onderduikers aanwezig waren. 5de de heer Henneman, eigenaar van een installatiebureau, dat o.a. de verbouwing in Letters zaak verzorgde, eveneens voor illegale bezigheden. 6de mej. De Bock, voor illegale hulp. 7de mej. Schokking, voor hetzelfde. 8ste tandarts Boeseker, in het Bezuidenhout, die de verzorging van alle onderduikers, die door Letters arrestatie waren vastgelopen, moest overnemen met de door Boeseker geleide organisatie. 9de een heer Van den IJssel of Van IJzeren, in Wassenaar, idem wegens illegale bezigheden. 10de mevrouw Letter moest contact opnemen met mevrouw Perrizonius, van de Ieplaan, waar de zeven onderduikers hadden gezeten. Deze dame was inmiddels al weer vrij! Men moet goed bedenken, dat het met het betrapt worden op het herbergen van onderduikers niet altijd zo erg gesteld was. Zeker, men kon pech hebben, maar in het algemeen, echt, viel het mee. Als men ook betrokken was bij een georganiseerde groep, als men ook andere illegale dingen deed en dan ook nog Joden in huis had, ja, dan kon het heel gevaarlijk zijn. Maar ook dan: het kon, het hoefde niet. Wie alleen betrapt werd op het onderdak geven aan Joden, kwam er, in het algemeen, niet zo zwaar van af. Mevrouw Letter nu, moest mevrouw Perrizonius dus vragen, wat zij aan de S.D. verteld had over Letters medeplichtigheid bij het sturen van die Joden. Dan kon Letter dat van haar bij het eerstvolgende bezoek vernemen.  

            Daarnaast noemde Letter, opdat ik op de hoogte zou zijn, nog verschillende andere namen, die met zijn zaak te maken hadden. Doch hij oordeelde het niet strikt nodig, dat zijn vrouw die mensen waarschuwde. Mocht zij er zelf over beginnen, dan moest ik zeggen, dat die ook maar verdwijnen moesten. Het ging hier 1ste om kapitein Schotborg, niet ver van Letter in de Indische buurt wonende. Van hem had hij de revolver gekregen plus een deel van de munitie. Ik vroeg, waarom deze man dan niet gewaarschuwd moest worden. Letter zei, dat hij al aan iemand anders, die weg was, de revolver had toebedacht. 2de mej. Hoogland, de winkeljuffrouw, die actief communiste was. 3de de tuinman van het landgoed van de familie Van Bylandt, aan de Oostduinlaan in Den Haag, die eveneens een actieve communist was. 4de een stuk of acht politiemannen, waarvan Letter de namen aan mij opgaf, en die illegaal werk deden of knoeiden. 5de diverse andere illegale relaties, o.a. een dikke dame, tegenover de zaak van Letter wonende, die in het bestuur van de Haagse Dierentuin zat. Al deze mensen hielden zich bezig met bonnen, krantjes, radioberichten. Het was nogal onschuldig en het leek er meer op, dat dit in dit stadium van de oorlog tot een gezelschapsspelletje was geworden. Het had allemaal niet veel om het lijf, niemand werd ermee geholpen en de Duitsers werden er niet door geschaad. Gevaar was er dus voor die mensen niet. Deze namen vergat ik dan ook vrij snel.  

            Bij elkaar was het echter nog wel wat. Ik had voor mijzelf al een volgorde van dringendheid opgesteld. Als ik niet alles kon doorgeven, dan zou ik in ieder geval de dringendste zaken bespreken. En dan zeggen: 'De rest weet u heel goed, zorg dat iedereen wordt gewaarschuwd. Doe het meteen!' Hoewel ik me niet kon voorstellen hoe deze mevrouw Letter dat actief zou gaan ondernemen. Ik zou haar in de eerste plaats met nadruk weer van Scheef proberen los te krijgen. Want van daar dreigde het grootste gevaar.  

            Overstelpt door deze overvloed van berichten, zei ik aan Letter, dat het mij wel wat fantastisch leek om dat alles, en dan nog onopgemerkt voor de politieman, door te geven. Ik zou het echter van de omstandigheden laten afhangen en ik zou zien wat ik kon doen.  

            De heer Drenth, die dus alles ook aanhoorde, ketterde wat op de 'stomme honden', die hun leven en gezondheid in handen van 'zo'n koekenbakker' hadden gelegd. Hij maande mij tot uiterste voorzichtigheid aan, vooral voor mevrouw Letter zelf. Maar hij vond, dat ik zelf wel zou weten hoever ik kon gaan.  

            Toen Letter sliep, wenkte Drenth mij vanaf het bed. Ik zat nog te schrijven en ik bleef die nacht tot de ochtend toe schrijven: aan mijn Joodse dingen en aan het plan. Een uur dit en dan weer een uur dat. 

            Ik sloop zachtjes naar Drenth toe. Deze vroeg mij nu, ook voor hem buiten een boodschap te verzorgen. Maar hij wilde niet, dat Letter het wist. Die was volgens Drenth in staat het nog aan de S.D. te vertellen, als de een of andere schurk zich weer bij hem voordeed als 'goed Nederlander'. Drenth verzocht mij, als het ging, en dat liet hij helemaal aan mij over, een heer Van Leeuwen te bezoeken, die op het Belgisch Plein woonde, op de route dus van en naar de gevangenis. Deze Van Leeuwen was hoofd van een bijzondere particuliere school en hij kende de Drenths goed. Aan hem moest ik het bericht geven hoe hij de meisjes Drenth kon vinden en op welke wijze en met welke fondsen hij hen kon helpen. Verder moest hij, via een broer van de heer Drenth, enige andere personen laten benaderen, hun alles uitleggen van de redenen waarom Drenth was opgepakt, zodat het hen niet moeilijk zou vallen voor Drenth te interveniëren. Het was een gespecificeerde herhaling van het verhaal, dat hij mij al, direct na zijn komst in deze cel, had verteld. Nu hij gemerkt had, dat de begeleidende politieman gevoelig was voor het laten provianderen van de cel, had hij dus ook over de praktische weg nagedacht en was hij bij die Van Leeuwen beland. Ik moest daar dan b.v. boter, koek, e.d. halen, wat die man dan net thuis had, en vooral ook een spel kaarten, want, zei Drenth, hij was gek op patience. Natuurlijk mocht de politieman niet mee. Drenth gaf niet veel voor de betrouwbaarheid van de mensheid. Ik moest iets verzinnen, waardoor de politieman buiten bleef wachten. Het betrof hier geen winkel, dus lag het niet zo voor de hand om mee te gaan. Bovendien, als de man al zoveel goede gaven van mevrouw Letter had gekregen, dan zou hij het misschien wel voor me doen. Hij liet het aan mij over:  

            'Liever geen boodschap, dan een, waardoor we nog meer misère krijgen.' Dat begreep ik. Ik zou wel zien, zei ik.  

 

 

 

 

 

 

Vorige hoofdstuk         Terug naar de inhoudsopgave         Volgende hoofdstuk

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.