ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

F. Weinreb — Collaboratie en Verzet 1940-1945

Een poging tot ontmythologisering.

Deel III: Eindspel

 

HOOFDSTUK 85 

 

De hele volgende dag wachtte ik op Holman, die met zijn geniale vriend had zullen komen. Ik hoorde niets. Ik dacht aan die vreselijke periode tussen 29 juni en 17 juli, toen ik ook niets had gehoord. Maar dat was nu toch niet mogelijk. Waarschijnlijk kon die belangrijke man niet, was hij verhinderd. Maar dan had Holman mij toch wel een berichtje kunnen sturen. Tenslotte was ik nu de hoofdpersoon. Ik was de leverancier van al het gewenste, van mij hing het plan nu af.  

            In de cel werd nog wat nagepraat over de ongelooflijke avonturen van Letter. Ik moest mij bedwingen niets van De Jong te vertellen. Ik duidde alleen aan, dat ik 'ergens' dat alles gehoord had, uit de beste bron. Ik werd nu ook door Letter geloofd. Hij deed in ieder geval alsof. Maar ik weet het niet; laten we aannemen, dat hij inzag, dat hij op een vreselijke manier was genomen en dat dat al een reeks slachtoffers had gekost.   

 

Toen, op donderdag, de 2de september, kwam de grote dag. De hele ochtend was weer voorbij gegaan zonder bericht. Ik had mij voorgenomen, als ik tot vier uur niets zou horen, dat ik dan zou vragen of men de heer Holman voor me wilde opbellen. Dat was iets wat ik via mijn Wachtmeister nu heel rustig kon klaarspelen. Maar het was niet nodig; want vrij spoedig na het middageten werd ik uit de cel gehaald. Ik dacht, dat het voor het tuinuurtje was en ik pakte al wat boeken en een schrift. De Wachtmeister zei echter lachend: 'Nein. Sie haben Besuch. Es sind einige Herren draussen.'   

            Nu komt het, wist ik. Nu komt er weer een beslissend moment voor je leven. Laat je niet intimideren, blijf koel, denk eraan dat het oorlog is en dat je tegenover je vijand staat. Breng al je verstand, al je inzicht, al je overgave nu in het gevecht. Het is vreemd, maar ik voelde een prikkeling, een soort lust om nu een behoorlijk gevecht te leveren. Ik zou Holman ook laten voelen, dat hij mij niet zo een hele dag kon laten wachten. Ik moet het toch allemaal voor ze gaan doen? Dan mag ik mijn waarde niet laten dalen. 

            Niet te veel praatjes hebben, zei een andere stem weer. Je bent hun gevangene, je gezin wordt als gijzelaar vastgehouden, je hebt net weer gehoord tot welke staaltjes zij in staat zijn.  

            De Wachtmeister levert me aan Holman af, die met een glunder stralend gezicht in de wacht staat.  

            'Hij is er! Hou je goed. Ik heb je enorm in de hoogte gestoken. Doe niet gek, zoals je wel eens doen kunt, zo ironisch. Heel veel hangt van die bespreking af.'  

            'Je zou toch gister al gekomen zijn? Zonder bericht laat men mij maar wachten. Gister was ik in vorm.'  

            'Hij was buiten de stad, dat zei ik je toch al. En ik heb ook op hem zitten wachten. Als ik het geweten had, dan had ik je wel een berichtje gestuurd. Maar jij hebt toch je werk. Ik dacht, dat je het wel fijn vond niet gestoord te worden.'  

            Ja, dat zeker. Maar hij wist niet met hoeveel spanning dit alles hier voor mij gepaard ging. Hij had geen idee hoe ik tegen alles tegelijk moest vechten en op mijn hoede moest zijn.  

            We kwamen op de voorplaats, bij de tuin. Tegen de muur stond een tafeltje met drie stoelen. Op het tafeltje een grote schaal met druiven. Een lange magere man kwam nu van een andere kant met grote stappen op het tafeltje af.  

            'Dat is hij!'  

            Holman sprak het uit, zoals men een wereldwonder presenteert. Hij was iemand, die ondanks al zijn praatjes, steeds mensen nodig had om te bewonderen. Zo zal hij wel Nazi geworden zijn.  

            De man was wat donker, haast olijfkleurig. Nog jong. Intelligente blik. Maar ook weer zo, alsof hij zeggen wilde: 'Zie je, hoe slim ik ben?' Het lag er te dik op. Zo zou die Scheef er kunnen uitzien, dacht ik bij mezelf. Ik hoop, dat deze kerel wat minder gecompliceerd is. Zo op het eerste gezicht ziet hij er niet direct onsympathiek uit. 

            'Zo, en dat is dan zeker de grote Weinreb. Blij met u kennis te mogen maken.' 

            Hij komt met uitgestoken hand op me af. Leuke glimlach. Oppassen voor die vent. Die heeft een leven aan de buitenkant en een aan de binnenkant.  

            'De heer Holman heeft al zoveel van u verteld, dat ik ook al verlangend naar u uitkeek. De hele dag gister al. Ik ben blij, dat u er nu dus bent.'  

            'Zeker een hoop kwaad van me gesproken. Niet geloven hoor. We zijn allemaal zondige mensen.'  

            De man heeft goede manieren en een aangename conversatietoon. Vlot, direct amicaal. Die kan mensen inpalmen. Hij schijnt het als een soort hobby te beschouwen, dat vlotte omgaan.  

            Holman protesteert lachend, en ik zeg, dat ik juist alleen maar allerlei geniaals over hem had gehoord.  

            Men biedt elkaar druiven aan en we plukken van de trossen.  

            'U bent dus de heer Link. En ik heb begrepen, dat dit een schuilnaam is. Heeft dat nou met schakel te maken of met het Hollandse link zijn.'  

            Ik probeer het initiatief te nemen. Bij die mensen helpt alleen wat arrogantie; nooit timide zijn; doen alsof je nog veel meer weet dan ze denken en dat je maar de helft zegt, de helft die je kwijt wilt.  

            'Ha ha! Heeft Holman gezegd dat ik Link word genoemd? Nee hoor, hier onder elkaar moeten we weten wie ik ben. Voor u heb ik geen geheimen. Mijn naam is Scheef; Han Scheef.'   

            Pets. Dat zat. En ik wist het al, toen ik hem zag en snateren hoorde, toen wist ik het al. 

            'Al eens van me gehoord?'  

            Ik keek zeker nogal beteuterd. Snel herstel ik me.  

            'Nee, niet als naam. Maar het doet me denken aan: 'geld dat safe is, maakt recht wat scheef is.'   

            Enorm gelach. Het was ook, onbedoeld, zeer ter zake. Dat is die vent dus! Uitgestreken gezicht. Inderdaad geen partij voor Letter. Hemel, als hij maar niet te weten krijgt, dat ik wel van hem gehoord heb. En hoe! En van wie!  

            Welk een schikking, dat ik nu al dubbel gewaarschuwd ben. De waarschuwing was niet mis te verstaan. Zou die rare vent eergisteren daarom ruzie hebben gemaakt, opdat Letter juist in onze cel moest worden geplaatst in plaats van die stuurse kuif? Wie kent alle variabelen? En nu zit ik dus tegenover deze Scheef en dat wordt nu dus mijn tegenspeler. Zou ik, als ik niet dubbel gewaarschuwd was, deze man ook hebben doorzien? Zeker wel een beetje, maar beslist niet in die mate, tot in die consequenties. Men denkt niet direct het slechtste van een mens; ook niet van zijn vijand. Hier had de hemelse schikking voor inlichtingendienst gespeeld zoals men het zich haast niet beter wensen kon. 

            'En wat voor rijm hebt u voor mijn illegale naam? Voor bepaalde kringen heet ik namelijk niet Scheef, maar Bijl. Ik hou van korte namen. Als een schot!'  

            Hij strekt zijn arm naar mij uit alsof hij schiet. Ik vind Bijltjesdag te flauw. Dat heeft hij zeker al vaker gehoord.  

            'Ik zou zeggen: wie hakt maakt spaanders. Je hakt met een bijl. Misschien zit daar een waarschuwing aan u in.'  

            Grote ogen. 'Hoezo?'  

            'Nou, u praat misschien te veel. U vertelt zo maar uw naam uit de illegaliteit, of wat dan bij u daarvoor doorgaat. Als ik u een raad mag geven: vertel niet altijd alles.'  

            Ik heb Scheef nu al in een greep; ik doceer en hij luistert. Het gesprek is nog even plagerig, grappend; we lachen en ik merk dat ik tafelpresident ben. Vanzelf. 

            'En vertelt u nu eens van uw grootse plannen. We moeten zien of dat te verwezenlijken is.'  

            'Mijn plan heet: België! Alweer een schot, hè? U kent zeker België. Holman vertelde mij, dat uw vrouw Antwerpse van geboorte is, dat uw schoonouders daar tot in de oorlog gewoond hebben.' 

            Ik knikte. Waar wil hij heen? 

            'Goed dus, u kent België. Ik ook. Ik werk voor de geheime dienst, schrik niet. Voor de Abwehr. Ik heb in België reusachtige contacten. In Brussel een Amerikaanse generaal, die daar ondergedoken is. Verder met mensen van de Belgische Witte Brigade. Dat is de georganiseerde Widerstand. Niet zo'n flauwekul als bij ons hier. Ik zit er middenin. Als luisterpost. Ik doe mee aan het wegbrengen van geallieerde piloten. Ik weet er alles van. Zo heb ik ook verbindingen met de Hollandse illegaliteit. Voor de bonafide illegaliteit hebben we respect. Petje af. De profiteurs hangen we op. We moeten toch af en toe ook wel eens wat leveren. Nu weet ik niet, of u op de hoogte bent van de omstandigheden in België nu. Niet? Juist, dat dacht ik wel. Dan zal ik het u vertellen. Die Belgen hebben dat met de bezetting heel anders voor mekaar gebracht. Dat zijn niet van die harken zoals we ze hier hebben. In België is nog van alles te krijgen, alles, letterlijk alles. Als vooroorlogs. Je kunt het gewoon op straat kopen. Zogenaamd zwart, maar de Wehrmacht en de politie kopen er ook. Openlijk; bij het Gare du Nord bijvoorbeeld. En je kunt er in de restaurants alles krijgen. Letterlijk de verrukkelijkste diners. Maar je moet voor dat alles francs hebben. Guldens zijn er niets waard, want je kunt er in Holland toch niets voor krijgen. Francs, francs, en nog een francs, dat moet je hebben. En nou hebben we aan u gedacht. Toen ik Holman hiervan vertelde, zei hij: ik ken iemand, die is zeker in staat ons die francs te bezorgen. Dat was u dan. En toen heeft de heer Holman, alles natuurlijk onder strikt vertrouwen, das versteht sich, mij verteld van uw plan. Grandioos! Einmalig!'  

            Ik keek Holman bestraffend aan. Die straalde echter dusdanig, dat hij het niet eens merkte.  

            'Toen dachten we, dat u misschien ook in België wel relaties had. In Nederland blijkt u zowat alle Joden met grote kapitalen te kennen. Als uw schoonouders tot voor kort in Antwerpen gewoond hebben, dan kan het dus wel zijn, dat u er nog wel mensen kent.'  

            Eigenlijk had ik maar heel weinig mensen in België gekend. Mijn schoonouders hadden van 1918-1936 in Scheveningen gewoond en ik kwam sedert '36 wel eens bij ze, kende ook, oppervlakkig, wat verdere familie van ze, doch verder nagenoeg niemand. Ja, uit de Agudas Jisroel, de orthodox-joodse beweging, kende ik een paar jongeren, ik had er wel eens gesproken. Dat waren echter bijna allen kapitaalloze mensen, vaak mensen die niet eens in kapitaal geïnteresseerd waren. En bovendien, bijna allen waren inmiddels gevlucht, of ondergedoken of gedeporteerd. 

            Maar ik begreep, dat men ergens heen wilde en het leek mij desastreus als ik vertellen zou hoe het in werkelijkheid met mijn kennis van België en van de Joden in België was gesteld. Ik dacht aan het koffertje, aan het uitgangspunt voor het Nederlandse plan, de rijkaards dus, met hun vele geld en hun juwelen. Warempel! Antwerpen is toch het diamantcentrum geweest? En de Joden waren toch de ziel van de Antwerpse diamant-business. Ik herinnerde mij hoe ik op die vrijdag in juli '40 met die Oberst-leutnant, in de auto langs de grens was gereden en hoe hij aan zijn adjudant, een jonge luitenant, de mooie villa's had gewezen en met een weids gebaar had gezegd: 'Hier wohnen die Antwerpener Diamantaire. Alles steinreiche Leute.' Ik wist nog niet waarheen het ging, maar ik voelde dat ik voldoen moest aan de mening die deze vijand van mij had.  

            'Ja, vanzelf. Natuurlijk kende ik al die lui daar. Maar die heb ik het laatst in '40 gezien. Nadien alleen nog maar via brieven die persoonlijk gebracht en gehaald werden.'  

            Ik dacht ineens ook weer aan de diamanten, die ik voor Temianka aan Jacques Vos had afgegeven. Alles was nu toch weg, ook alle Gutwirths, de miljonairs-verwanten van mijn schoonvader. 

            'Ik heb nog eens in '40 een zending diamanten over de grens gebracht. Want u weet wel, de Joden doen daar bijna allen in diamant, het is daar het centrum. Reken maar, dat er nog voor honderden miljoenen aan diamanten liggen. Trouwens, de familie van mijn vrouw waren grote diamanthandelaars. Kijk maar eens in een vooroorlogs telefoonboek. Daar wemelt het van de Gutwirths die in diamant doen. Nee, wat dat betreft, zit ik in België nog dikker in de relaties dan in Holland.'  

            Het was raak; meer dan raak. Holman was van de emotie gaan staan, Scheefs ogen puilden uit. Dat heb je ervan, als men eenmaal een fout uitgangspunt heeft. Nu geloven ze alles zolang ik het over rijkdommen heb, over schatten. Gezegend koffertje, dat beliefde in S.D.-handen te komen.  

            Wat nu kwam, was vrij simpel. De heren hadden gedacht, dat men voor België net zo'n plan kon opzetten als voor Nederland. Een trein dus, waarheen de rijkaards zouden komen. Dat zou dan voor de S.D. zo heten, meenden zij. Want nu ontpopte ook Scheef zich als iemand, die geen cent meer gaf voor de Duitse overwinning. Ik zou het in België ook zo moeten spelen, dat de mensen mij een week of tien dagen voor het geplande vertrek van de trein, hun mee te smokkelen bezittingen zouden overhandigen, opdat ik het veilig voor ze zou overbrengen. Deze bezittingen zouden dan door ons gedeeld worden. Scheef wist een volkomen safe, door goede papieren gedekte weg naar Zwitserland. Daar zag hij totaal geen moeilijkheid in. We konden met alles ongecontroleerd de grenzen over. Voordien zouden de mensen hun registratiegelden hebben betaald, in francs wel te verstaan. Deze francs zouden moeten dienen om de maanden vóór het vertrek naar Zwitserland in België een leven als prinsen te hebben. Van dat deel van het financiële plan hoefden de Duitsers niet te weten, meende Scheef. De Duitsers moesten blijven menen, dat zij rijke Joden in de trein kregen, die voor miljoenen diamanten bij zich hadden. In de eerste plaats, vond Scheef, gaat het de S.D. om Joden. Joden, nog eens Joden en niets dan Joden. In de tweede plaats wilden ze natuurlijk ook wel diamanten hebben. We moesten dus, zodra ik een overzicht had van de vermogens die men wilde meesmokkelen, een verdeling maken. Welk deel voor ons was en welk deel we voor de Duitsers achterlieten.  

            Ik dacht na. Oppassen met die Scheef. Als die merkt, dat er ook maar iets door mij niet serieus wordt gedaan, dan hangt hij me daaraan bij de S.D. op. Ik moet in tegendeel hem in handen krijgen om eventueel hem op te hangen. Dus ik moest me weer inleven alsof alles echt zo zou gaan. Daarom zei ik, dat dit hele Belgische plan beslist niet zo simpel was, als de heren het zich voorstelden.  

            'Laat dat maar aan ons over,' haastte Scheef zich. Hij was gek op die diamanten. Ik dacht aan Davidsons diamanten en aan de Joden van de Ieplaan. 

            'Nee,' zei ik, 'als jullie wilt, dat er wat van komt, dan moet alles goed doordacht en besproken worden en heel goed voorbereid. Jullie wilt toch niet aan het eind zonder één diamant zitten? En dat wordt zo, als je wild doet. Luister naar mij.' 

            Holman ondersteunde me: 'Ja, Weinreb weet verdomd goed wat hij wil. Zoals hij het opzet en uitvoert klopt het allemaal.' Ik keek hem aan. Dacht hij aan het feit, dat hij niet één van mijn medewerkers had kunnen vangen? Dacht hij aan het koffertje? Of alleen maar aan het indrukwekkende Hollandse plan?  

            Zo kreeg ik dus gelegenheid om mijn bezwaren uiteen te zetten en om daarbij meteen zelf ook over dit alles na te denken. Want het nieuws had mij overrompeld.  

            Op dat punt, terwijl we nog even discussiëren en ik het woord zou krijgen, komt een Wachtmeister voorbij met Van Polen. Ik zit met het gezicht naar de poort en ik zie hem het eerst. Hij wordt blijkbaar naar een nieuw gebouwtje gebracht, waar meerdere verhoorkamertjes zijn. Men heeft dat gebouwtje, tegen een binnenmuur van de gevangenis, Juist deze zomer klaar gekregen.  

            Nu passeert Van Polen ons. Ik kijk naar het gezicht van Scheef. Volgens De Jong moest deze Van Polen kennen. Scheef praat nu ineens heel druk en kijkt naar de druiven. Dat klopt dus. Nog geen twee minuten later komt een andere Wachtmeister met De Jong. Die twee worden zeker geconfronteerd, denk ik. Ik ben nu wel heel benieuwd naar de reactie van Scheef. Die had na het passeren van Van Polen wat onrust gekregen. Waarom eigenlijk? Was hij bang, dat ik zou zien dat gevangenen hem kenden? Hem, de man van de Abwehr? Daarom is hij nu wat gedraaid met zijn stoel. Hij kijkt praktisch naar de muur, waar niemand zit. De Jong loopt voorbij. Hij ziet Scheef en hij houdt even de pas in. Zijn blik verstart. Ja, natuurlijk! Hij ziet mij nu ook hier zitten, aan een tafeltje druiven etend met Scheef, van wie ik gezegd had hem niet te kennen. En ik had hem verteld dat ik naar Westerbork terugging, en nu ziet hij mij hier zitten. Hoe moet ik nu aan De Jong uitleggen, dat ik nu voor het eerst in mijn leven deze Scheef zie, dat ik al in Westerbork was geweest, doch dat ik juist voor deze Scheef was teruggehaald? Wat een rot toeval is dat nou; waarom moet dat nou zo! Omdat ik die boodschap aan die Grünbaum niet heb gebracht? Mijn straf, denk ik.  

            Scheef ziet nu De Jong ook. Ik merk hoe hij alles doet om te laten blijken, zó verdiept in het gesprek te zijn, dat hij van zijn omgeving niets opmerkt. De Jong was een seconde blijven staan, op een meter of vijf van ons tafeltje, hij keek dringend, haast smekend naar ons. Ik zag hem vol in het gezicht, maar ik gaf geen teken van herkenning. Dat zou voor geen van ons beiden goed zijn geweest De Jong keek echter vooral naar Scheef, en het leek, alsof hij hem iets wilde vragen. De Jong knikte zelfs een vage groet in de richting van Scheef, doch deze sprak heel intensief, vertelde zogenaamd een mop, hield zijn hand op Holmans arm en was zó verdiept, dat iedereen wel moest aannemen, dat hij noch De Jong, noch iemand anders in de omgeving, opmerkte.  

            Toen De Jong voorbij was, was ook de mop halverwege over.  

            'Ik moet de aandacht niet afleiden. De heer Weinreb zou ons vertellen waarom ons Belgische plan op velerlei moeilijkheden stuit,' merkte hij wat spottend op.  

            Nu moet ook Letter nog voorbijkomen, dan is het compleet. De slachtoffers van Scheef worden met hem geconfronteerd. Maar Letter kwam niet.  

            Scheef had van mij niets gemerkt. Hij was zelf te veel bezig te doen alsof hij niets opmerkte. Had die man toch nog een beetje een geweten? Of wilde hij voorkomen, dat deze mensen hem groetten of hem wat zouden vragen? Moeilijk te zeggen, wat een ander precies denkt of voelt. 

            Ik realiseerde mij, hoe deze Scheef waarschijnlijk ook zo met De Jong had zitten praten. En nu wilde hij hem niet zien. Het was goed, dat dit nu gebeurd was, dacht ik. Het lijkt wat dik opgelegd, wat erg dramatisch, maar het heeft zeker zo moeten zijn. Ik moet heel goed beseffen, met wie ik te maken heb. Tegenover zulke wezens bestaat er geen neutraliteit. Ik ben, sedert die brief aan Stiel, van het een naar het ander geschoven. En nu moet ik uit dat België-plan wat halen; ik weet nog niet wat, maar ik moet het proberen. 

            Zo begon ik met mijn bezwaren. In de eerste plaats moest zo'n plan toch met de Belgische S.D. worden besproken. De Nederlandse S.D. kreeg toch niet zomaar het recht om de Belgische Joden van hun diamanten te ontdoen? Ik wist al genoeg van de moordende concurrentie der Dienststellen in Nederland. Laat staan, dat het nu een heel ander S.D.-regime betrof, waar zelfs Rauter niets over te zeggen had. 

            Holman knikte instemmend en Scheef mompelde wat van 'dat regelen we wel'. Maar ook hij luisterde aandachtig. Zelfs zulke geraffineerde honden worden door goud- en diamant-dorst oppervlakkig, onnadenkend. Roes stompt de mensen altijd af. 

            Ik ging verder. Men moest niet denken, dat ik, als ik in België arriveerde, maar even te fluiten had en dat dan van alle zijden de ondergedoken Joden op mij zouden afkomen, met ladingen diamanten of francs. Men moest niet vergeten, dat ik sedert '40 niet meer in België was geweest. Het zou dus wel even moeten duren, tot ik de juiste verbindingen weer had. Zoals de heren misschien wel wisten, waren heel wat Belgische Joden na hun vlucht in mei '40 niet meer teruggekeerd. Ik moest dus echt eerst eens rustig, onopvallend nog, poolshoogte gaan nemen.  

            Tijdens het praten, volkomen improviserend weer, lonkte al een reisje naar België. Wie had dat nu gedacht, een week geleden zelfs. Ik had in het kamp nog met mijn vrouw gesproken over haar ouders en broers en zusters. Eén zuster zat nog in Antwerpen, we wisten niet hoe en waarom. Een adres dat we hadden was een oud adres. Dat zou wel niet meer bestaan. En nu ging ik misschien naar Antwerpen, onder hoge bescherming. 

            En dan, redeneerde ik, terwijl het gehoor nu inderdaad vol aandacht was, ik moest om te beginnen, toch ook in België zoiets hebben als de Westerbork-Sperre. De mensen moesten merken, dat het echt was, dat de Duitsers het serieus namen. Ook dat moest dus bekeken worden. Het zou kunnen zijn, dat voor België zo'n Sperre geen zin had, omdat alles daar anders was georganiseerd. Dan moest op andere wijze van Duitse zijde blijken, dat ze inschrijving op de lijst hoog aansloegen. 

            Terwijl ik zo redeneerde, zat ik steeds meer te peinzen hoe ik aan wat francs zou kunnen komen om deze heren te voeden. Want ik ontkwam nu niet meer aan dat Belgische avontuur. En ik wilde er niet eens aan ontkomen. Het leek me een geschenk van de hemel. De zaak werd gecompliceerder, onoverzichtelijker, moeilijker te controleren. En ik kon de hele affaire over langere tijd uitsmeren. Als de hoge heren inderdaad ook akkoord gingen met een actie in België, dan zouden ze wel moeten inzien, dat het tijdstip van het vertrek van de trein moest worden uitgesteld. Twee acties, in twee verschillende landen, vergden vanzelf meer tijd. Al werd het dan niet een verdubbeling van de tijdsduur, men moest inzien, dat het geheel nu toch tenminste twee maanden meer zou kosten. Dat maakte dus de kans op een invasie nog groter. Nee, ik moest de kans van België grijpen. 

            Maar die francs. Ik had begrepen dat het inwisselen van guldens waar je niets voor kreeg tegen francs waar je alles voor kon kopen geen voordelige zaak was. Ik moest dus ter plaatse aan francs zien te komen. Aangezien er jammer genoeg zeker wel Joden zouden zijn die hulp behoefden, zou ik voor een Sperre of voor andere Duitse hulp aan Joden, francs kunnen vragen. Waarschijnlijk betaalde men ook in België schatten voor hulp van Duitsers. Als ik met een redelijk goedkope Sperre kwam of met enige andere hulp, die daar misschien meer op zijn plaats was, dan had ik francs voor de heren. Daarmee hield ik ze dan zoet. De diamanten kwamen toch pas aan het slot; en dat slot zou er immers nooit kunnen zijn. Stel je voor; in een vreemd land zouden ondergedoken Joden op zo'n verhaal afkomen! Toch moest ik zorgen, dat ik ook daar iedere eventualiteit van super-goedgelovige Joden, bijtijds radicaal afgrendelde. Zo, dat de S.D. er niets van zou merken en de Joden zouden zorgen op hun hoede te zijn.  

            Zo beredeneerde ik dus de Duitse tegenprestaties. En dan kwam ik op de registratie en het collecteren van de buit. Hier moest ik heel voorzichtig redeneren, want hier zouden de oren van het tweetal wel zeer wijd open staan. En voor dat punt zou er ook wel bij de S.D. belangstelling bestaan.  

            Ik zei dus, dat zodra ik de toestand daar enigszins zou kennen en ik er mijn verbindingen weer had, dat ik dan besprekingen met de zich registrerende mensen moest hebben. Ik wilde dat zelf doen, ik moest dat wel zelf doen, omdat ik toch die rijke diamantairs bewegen moest een deel van hun diamanten aan mij voor de smokkel in de trein in bewaring te geven? Daartoe zou ik dus herhaalde malen naar België moeten en ik zou er ongestoord met die mensen moeten kunnen praten. Zodra men immers zou merken dat de S.D. in de buurt was, dan zou men geen woord loslaten. Er mocht ook met niemand iets gebeuren, want dan was niet alleen de trein in rook vervlogen, doch dan kwam ook niemand meer zijn juwelen bij mij aandragen. Want als er geen trein naar Portugal ging, dan had het ook geen zin om aan mij juwelen of diamanten ter hand te stellen voor smokkel. Ik zou voor iedereen moeten doen alsof hij de enige uitgezochte was voor deze smokkel-transactie, zei ik nog; want als men merkte dat ik ettelijke miljoenen collecteerde, dan werd iedereen bang. 

            In België, vervolgde ik, moest dus ook bekeken worden hoe de trein georganiseerd kon worden. Of dat daar ook via kranteberichten moest, of anders. Ook, of we dan Belgische wagons kregen of Nederlandse.  

            'Luistert u eens, meneer Weinreb, aan die trein geloof ik niet. Ik heb van Holman al genoeg gehoord over u. En laat ik u zeggen, ik moet óók geen Joden hebben. Om u de waarheid te zeggen, de Joden sind mir Scheisse. Ik weet niet wat uw plannen precies zijn, maar u bent geen vent om daar duizend Joden te laten opkomen, die denken dat ze naar Portugal gaan, terwijl u weet, dat ze daar niet heen gaan, maar zogenaamd naar Theresiënstadt. Gelooft u dat? Ik weet het niet. Met alle schriftelijke verklaringen van de Duitsers geloof ik het nog niet. Maar wat ik zeker weet is, dat u ze in ieder geval niet gelooft. Dat toont uw hele geschiedenis aan, uw hele dossier, de hele persoon die me daaruit aankijkt. Laten we dus openhartig zijn; ik interesseer me niet voor Joden, dus met mij hoeft u daarover niet te praten. Wij willen alleen de buit binnen hebben en dan naar Zwitserland eclipseren. En een heel nieuw leven beginnen; met andere papieren, onvindbaar. Met dat geld en die diamanten kunnen we in rijkdom nog honderd jaar worden. Ik denk, dat Amerika enorme kansen geeft voor een nieuw leven. De Joden zijn dan een deel van hun vermogen kwijt. Niet zo best, maar het is slechts een deel en ze hebben hun leven behouden. Mogen ze nog blij mee zijn. U moet ze b.v. aanraden, niet meer dan 5 à 10% van hun vermogen aan dat smokkelrisico bloot te stellen. Als ze dat kwijt zijn, zullen ze nooit te hard schreeuwen; dat calculeren ze gewoon als oorlogs-en smokkelrisico in. En u mag nooit onze namen noemen. Dat is bindend! Niemand mag weten, dat wij erbij betrokken zijn. De S.D. mag ook van ons aparte plan niets weten. Die moeten maar in de trein geloven. Als het zo ver is, bent u ook onvindbaar. Daar zorg ik wel voor.'  

            Ik kon me levendig voorstellen hoe, en ik gruwde. Deze man zal me of wel zelf neerschieten, of liever nog, me door een onbekende instantie laten oppakken en snel liquideren. Misschien komt hij dan ook nog van tevoren, als ik al zit, zijn hulp aanbieden; met excuses, dat het voor mij mis was!  

            'Ik zorg voor alles, aan het slot. Ook dat is afgesproken. Vanaf het moment, dat u alles binnen hebt, of laten we zeggen, het grootste deel, neem ik de organisatorische leiding. Dan hebt u uw taak gedaan. En Holman heeft niet de verbindingen, die ik heb. Ik kan met de Abwehr zorgen dat de boel ongecontroleerd alle grenzen over komt. En nu even concreet: Hoeveel schat u, dat u binnen krijgt? Schatting. Ik begrijp dat het kan afwijken. Ik wil alleen even wat cijfers horen.'  

            'Nou... aan francs, zeg duizend personen tegen een 2000 francs? Is dat voor België redelijk, als het hier tweehonderd gulden is? Goed, dan heb je er wat, die niet betalen wegens leeftijd, ik wil alles uniform houden met Holland; reken dus op een anderhalf miljoen francs. En als er in België ook nog een Sperre komt, of iets dat voor Belgische omstandigheden past, reken dat daar dan nog eens zoveel uitkomt. Samen dus een drie miljoen francs. Kun je daar wat mee beginnen? Ja? Is dat mooi? Nou, goed. Maar bedenk wel, dat ik ook in België pas in een later stadium die gelden kan incasseren. Zo iets moet een aanloop hebben. We moeten realistisch blijven en ons geen illusies maken. Eerst een langzaam stijgende lijn, en pas tegen het eind gaat het steil lopen. Dat is het geld. En de diamanten. Ja, dat wordt natuurlijk een heel ruwe schatting. Maar als ik een week of zes, acht, bezig ben, dan wordt die schatting natuurlijk veel nauwkeuriger. Laat ik nu zeggen dat we in België, laat ik maar héél voorzichtig zijn, ik wil liever in dit geval pessimist zijn, dan kan het alleen maar meevallen, en dan zijn we allemaal blij,' ik rekende snel. Ik dacht aan de gemakkelijk verkregen diamanten van Scheef in de zaak-Letter, die een waarde van bijna twee ton hadden, ik moest dus met een fiks hoog bedrag komen, dat echter ook weer niet ongeloofwaardig was.  

            'Enfin, laat ik dus heel voorzichtig zijn, ik laat zo de mensen de revue passeren. Een deel zal wel weg zijn. Maar die hebben natuurlijk hun zaakwaarnemers achtergelaten, die miljonairs kunnen zich alles permitteren. En ik reken er dus op, dat een 5 à 10% van hun vermogen meegaat, nou, dan kom ik, heel voorzichtig, op een tien miljoen, guldens uiteraard.' 

            'Potstausend!'  

            Holman springt weer op. Het lijkt wel of hij een grote dosis van een roesmiddel opheeft. Scheef veerde ook op. Ik lette speciaal op Scheef, want daar hing nu heel veel van af. Uit zijn wat voorover gebukte houding zie ik hem ineens rechtop schieten. Zijn ogen stralen. Hij geeft Holman een stomp.  

            'Je hebt geen woord te veel gezegd, Tünis. Deze man is reëel. Die weet wat hij zegt en wat hij doet. Ik heb hem als politieman, als geheime-dienst-man, nauwlettend gevolgd. Geen speld tussen te krijgen.'  

            En tegen mij nu weer gewend: 'Akkoord. Dat is reëel. Ik heb ook zitten schatten, en ik zei, als hij tussen de tien en de dertig miljoen in zit, is hij reëel. Als hij onder de tien komt, dan is het een klein mannetje, met snertrelaties, of iemand die al bij het begin geen geloof in zichzelf heeft. Komt hij boven de dertig, dan is het een fantast. Nou, u bent met uw lage raming precies daar waar ik het reëel vind. Met u gaan we in zee. Ik zorg voor de dekking. En nu nog even praktisch. Ik ga uit van tien miljoen. Nooit te hoog willen grijpen. Ik stel voor, hiervan meteen vier miljoen af te splitsen voor het plat krijgen van hoge S.D.-pieten. Hebben we nodig. Die kerels moeten ook gecompenseerd worden, opdat ze geen lawaai maken. Met vier miljoen minimaal, moet je bedenken, kun je een hoop doen. Vooral in diamant. Van de resterende zes krijgen Holman en ik er ieder twee en half. U krijgt één miljoen. Die neem ik zolang in bewaring. Ik betaal ze u in Zwitserland uit. Want u moet zonder iets bij u de grenzen over. Holman eigenlijk net zo. In Bern, Hauptpost, de eerste dinsdag na onze aankomst, om vier uur 's middags. Het moet eerst in banksafes. Over verschillende banken verdeeld.  

            Scheef sprak snel. Het was geweldig, hoe hij de buit al aan het verdelen was. Ik begreep, dat ik natuurlijk, als lastige getuige, prompt geliquideerd moest worden, in zijn gedachtengang. Niemand moest weten dat deze diamanten van Joden afkomstig waren. Hij zou wel het verhaal verspreiden, dat ik er met de hele buit vandoor was gegaan en waarschijnlijk ergens door Duitsers was gegrepen en doodgeschoten. Ik denk, dat ook Holman als getuige uitgeschakeld zou worden. Want het was wel verdacht, dat hij ook wilde zorgen voor Holmans deel. Ook die zou immers kunnen praten, en die moest dus eveneens verdwijnen. 

            Ik deed, alsof dat naar Zwitserland gaan me nog helemaal niet interesseerde, omdat ik toch liever met mijn Joden naar Theresiënstadt ging. Ik was moe en ik wilde na de oorlog niet een nieuw leven onder nieuwe naam beginnen, doch het oude, met mijn vrienden en kennissen, voortzetten. En als Holman en Scheef onder andere namen ergens ver weg zaten, wel, dan kon ik ze toch immers geen kwaad.  

            'Daar zit wat in,' zei Scheef. 'Maar dat wijst zich wel als we zo ver zijn. U vertrouwt dus de Duitse toezeggingen van Theresiënstadt?'  

            'In dit stadium van de oorlog, ja. De hoogste instanties zullen zich nu niet met zo iets in de vingers snijden. Daarom geloof ik het en verkies ik Theresiënstadt. Maar ik stel er wel prijs op, dat u dat miljoen voor mij in Bern op de bank zet. Ik wil dat gebruiken, om de betrokkenen daarmee voor een deel schadeloos te stellen. Dan zijn ze meteen niet zo boos op mij.'  

            'Dat doet hij met de opbrengst van de Hollandse actie ook,' zei Holman. 'Het pleit voor hem en laten we ons daarmee maar niet bemoeien. Hij mag ermee doen wat hij wil. Maar hij mag ook na de oorlog onze namen niet noemen. Niet in verband met deze zaak althans. Afgesproken?'  

            'Ik zou wel wijzer wezen. Ik vertel gewoon, dat alles me afgenomen is in de trein, nadat men smokkelwaar bij iemand anders had ontdekt en toen ook mijn spullen was gaan onderzoeken. En in de trein zijn jullie toch niet. Ik ga toch geen slapende honden wakker maken.'   

            'Natuurlijk! Stom van ons. Die Weinreb is echt een man om generaal te maken. Die zet een strategie op, die is af!'  

            'Ik ben al generaal,' zeg ik zuchtend. 

            De beide idioten lachen. Koch zou geweend hebben. 

 

We spreken af, dat ik nu een nieuw plan opzet. Het België-plan. Voorzover dit dan nu al tot in details is op te zetten. Ook het correspondentiedossier moet nu herzien worden. Ik schat, dat ik er over een week klaar mee ben. 

            Intussen zal Scheef, eventueel met Koch, de hogere sferen benaderen. Want zo’n België-actie vereist hoog niveau. Dat kan zelfs Zöpf niet meer aan. Internationaal overleg. S.D. hier met S.D. daar. Eventueel ook met de Wehrmacht, daar België een militair bewind heeft. De heren zullen mij dagelijks op de hoogte houden, opdat ik met mijn plan niet over de mogelijkheden heen schiet. Bij die besprekingen zullen we de details nader overwegen. We schatten, dat we de 14de september als richtdatum moeten nemen voor de eerste expeditie naar België.  

            Bij mezelf zit ik hevig te piekeren hoe ik in België mijn eerste contact moet vinden. De Joden zullen allemaal wel weg zijn, net als in Nederland. Ik herinner mij, hoe in de zomer van '42 de jongere broer van mijn Stiel, Juda Stiel, die al naar Antwerpen was uitgeweken vanuit Scheveningen, ontdaan terug naar Nederland kwam. Hij had daar een paar razzia's meegemaakt en dat was zó erg, dat hij liever naar Holland terug kwam, waar alles tenminste ordelijk toeging. Gezegende Joodse Raad, zou je bijna gaan denken. 

            Juda Stiel vertelde, hoe in Antwerpen, in de Joodse buurten, om de Midden-statie heen, ineens vrachtwagens verschenen. Mannen in zwarte uniformen, Vlaamse Nazi's, sprongen eruit. Zij grepen op straat spelende kinderen en smeten ze in de wagens. Er ontstond een vreselijk gegil en gekrijs. Zoals wanneer een roofdier in een kippenren binnen is gedrongen. Moeders gillen, mensen stuiven weg. De zwarten begonnen nu, zonder meer, mensen op straat en uit huizen en winkels in de wagens te smijten. Letterlijk te smijten. Vreselijke verwarring. Gezinnen zijn uit elkaar gerukt, men roept, zoekt, en wordt ook gegrepen. Stiel was over een schutting geklommen en had de rest van de dag en de hele nacht in de hof gelegen van een blijkbaar al leegstaand huis. De volgende dag herhaalde het drama zich. De Joden konden nergens weg. De meesten waren arm, konden dus niet eens weg. De rijken waren al weg. Vanuit België was het niet zó moeilijk om in Frankrijk te komen. Dat risico werd als één op vier beschouwd.  

            Deze roofscènes waren zo hartverscheurend, dat Juda Stiel naar Nederland terug vluchtte. Ik vroeg hem, waarom hij, toen hij eenmaal al in Antwerpen was, niet verder was gevlucht, naar Frankrijk, om te beginnen. Maar hij zei, dat alles in de Joodse buurten dusdanig van de kook was, dat er een dusdanig sauve-qui-peut bestond, dat hij niet wist, tot wie hij zich wenden moest. Bovendien zei men, dat het in Frankrijk net zo toeging. Hij had geen geld genoeg, hij kende er niemand, en zijn enige gedachte was geweest: weg van deze verschrikking. Terug naar het mij bekende Holland, het ordelijke Holland. 

            Ik bood hem een onderduik-mogelijkheid aan. Hij ging akkoord en de afspraak voor zijn vertrek was al gemaakt. Toen viel hij bij een ordelijke, rustige, beschaafde, Haagse razzia in handen van de ordelijke Haagse politie, die hem overleverde aan de volgende schakel, tot hij in Polen terechtkwam. Ik hoorde er pas van, toen hij al in Westerbork door was. Het is me nooit duidelijk geworden, waarom hij daar niet op mijn lijst geplaatst werd. Wie weet, heeft hij een der hogeren, een O.D.-er of iets dergelijks, niet beleefd genoeg aangekeken, waardoor ze hem als straf meteen doorstuurden. Die mensen daar, speelden óók met de levens van anderen. Ordelijk dan. 

            Ik begreep dus, dat Antwerpen, als het er in de zomer van '42 al zo uitzag, niet veel Joodse bevolking meer zou hebben. Althans nog officieel daarwonend. Het zou dus een hele toer worden, het eerste contact te vinden. Als er een Joodse Raad was, ja, dan had ik contact. Het was dan echter weer afwachten hoe die Joodse Raad was.'Enfin, we zullen wel zien. Voorlopig leek het er erg op, dat de hele affaire maanden kon duren en dat is meer waard dan alles. En ik werd nu, met twee treinen, in twee landen, met ettelijke miljoenen aan diamantbuit, een hoogst belangrijk persoon voor de Duitsers. Dat wordt voor de Joden-gekken een opbrengst van tweeduizend ondergedoken Joden. Dat is wel iets heel bijzonders. En voor de gouddorstigen wordt het meerdere miljoenen per man. Nee, mij kan nu niet veel gebeuren. Ik ben de kip met de gouden eieren. Dat is echt 'noch nie da gewesen'. Zelfs die Scheef gelooft erin. Houen zo, neem ik me voor. 

            Tegen het einde van ons gesprek, dat uren duurde, kwamen eerst De Jong en later Van Polen uit de verhoorkamer. Nu wandelde Scheef met ons wat de tuin in, de andere kant op. We bleven aan de zijkant van het gebouw. Daar namen we afscheid. Scheef zei gewichtig: 'Ik kom eens met u privé praten. Ik heb van Holman zoveel van u gehoord. Ik interesseer me hevig voor levensfilosofie. U moet weten, ik ben van huis uit katholiek. Ik had nog priester willen worden, eerst, haha. Ik wil echt eens met u praten. Als biecht misschien. Ik mocht u direct, u vertrouw ik.'  

            'Och, graag, komt u maar. Maar ik moet eerst hard werken aan dat plan voor België. En ook het Hollandse heeft nu allerlei amendementen nodig. Misschien doen we het wel later, in België, als we tijd hebben.'   

            'Graag! Wat is volgens u een goede spreuk? U weet, de Duitsers hebben altijd zo'n Spruch, een Tisch-Spruch en zo. Als u mij nu een paar heel gehaaide meegeeft. Laten we zeggen drie. Dan praten we er later over. Niet altijd over geld. Ik wil ook eens een ander mens worden. Geloof me, echt!'    

            Ik wist niet, of dat nu een deel van zijn list was, of dat het een nood-kreet betekende. Ik had gauw de spreuken bedacht, gehaaide, zoals hij had gevraagd.  

            'Ik praat graag met u. Komt u maar, wanneer u wilt. Als ik maar tijd over houd voor de uitwerking. En als spreuken wil ik u meegeven: Doe goed en zie niet om. En: Heb je naaste lief als je zelf. En tenslotte: Er is een oog dat alles ziet. En ik wens u, dat u in uw leven alleen maar goed doet; het is nooit te laat.'  

            Scheef was even verpletterd. 'Allemachtig. Dat had ik niet verwacht. U bent een goeie. Ik kom echt eens met u praten. Nou, die spreuken zijn niet mis.' Hij keek me wat onzeker aan. 'Ik heb in mijn werk al te veel op mijn geweten. Als u dat allemaal wist, dan zou u niet met die dingen aangekomen zijn. Bij mij gaat dat eenvoudig niet meer. '  

            'Toch blijf ik erbij. Ik kan mij het werk van een Abwehr-man wel voorstellen. Ik geloof, dat wat ik gezegd heb, overal toepasbaar is. Denk er maar eens over na, dan praten we er wel over.'   

            Nu heb ik dus naast Holman ook nog Scheef. Maar we zullen zien. Het is beter, dat hij met mij over zijn levensfilosofie praat, dan over iets anders. Dat is ook in alle opzichten veiliger. 

 

 

 

 

 

Vorige hoofdstuk         Terug naar de inhoudsopgave         Volgende hoofdstuk

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.