ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

Notities van lezingen

 

kern-elektronen * tegenstelling * atoom * kern * logica * beweging * kring * materie moderne tijd * woning * huis * wetenschap * jacht * 2-wereld * Thora * zintuigen * vrouw * Schir haschirim * Brio * Elloel * 1-wording

            Tussen kern en elektronen, dus tussen het Ding an Sich en de verschijningsvorm, bestaat er steeds een tegenstelling, een tegenspraak.

            De kern is de ets pri ose pri, de boom die vrucht is en vruchten maakt. Dus datgene wat gelijktijdig al zijn doel bereikt heeft, dus niet meer in beweging is en niettemin toch ook de beweging kent, dus wordende is naar de vrucht. Het is een samengaan van twee uitersten, hetwelk wij niet kunnen zien. Voor ons bestaan deze uitersten juist als tegenstelling. Wij kennen òf de toestand van het reeds vrucht zijn, òfwel de toestand van het vrucht worden. Maar dat iets gelijktijdig vrucht is en vrucht wordt, is voor onze logica niet vatbaar. Daarom is de boom des levens, de ets pri ose pri, voor ons onbegrijpelijk en wordt als onlogisch terzijde gesteld. Hij is even onlogisch als de kern van een atoom, die een verschijning is van deze boom des levens en zich niet stoort aan onze wetmatigheid. De kern van een atoom bevat niet alleen zijn eigen kracht, doch tevens de kracht van de bewegingen van alle kringen. Hij is dus gelijktijdig het zijnde en het wordende.

            De kringen daarentegen zijn alleen het worden, het onderweg zijn. Hun diep instinct vraagt daarom ook naar dit onderweg zijn, naar het in beweging zijn. Hoe meer iets of iemand kring wordt, destemeer wil hij onderweg zijn. De lust van het trekken ter wille van het trekken, ter wille van het in beweging zijn, welke in de laatste decennia de wereld steeds meer heeft gegrepen, is daar een uiting van. Oorspronkelijk waren het slechts de westelijke volkeren - in de vorige eeuw speciaal Engeland, later met name Amerika - welke de drang tot trekken in zich hadden, maar het is nu zo geworden, dat praktisch iedereen eigenlijk alleen maar tevreden is, als hij ergens onderweg is. Het gaat niet meer om het zien van bepaalde dingen, om het leren van bepaalde dingen, doch om het in snel tempo passeren van de dingen. Een moderne wandelvereniging bij voorbeeld heeft niets meer gemeen met het wandelen en trekken in vroeger tijden, toen men werkelijk van de natuur genoot en dingen zag. Tegenwoordig wandelt men in marstempo, ziet nauwelijks waar men doorheen trekt, doch heeft slechts ten doel zo en zoveel kilometers af te leggen, of die en die plaats te bereiken. Men wandelt in een roes, zingende of pratende, maar niet ter wille van het rustig opnemen van de wereld waar doorheen men gaat en ook niet ter wille van het vrij maken van zijn geest voor de dingen van het leven.

            Dit trekken is dus een typisch kringverschijnsel. Het uit zich in het weinig honkvast zijn ook van de moderne mens. Een huis is geen woning meer voor generaties, doch ten hoogste iets waar men enige jaren denkt te verblijven. Heel licht trekt men naar en ander huis, dat in een zogenaamd modernere wijk ligt en weer enige nieuwe snufjes er bij heeft. Het gevoel dat in een huis van een bepaalde familie generaties groot gebracht worden, bestaat praktisch niet meer. Ook dit komt door het steeds verder van de kern afraken en het steeds meer in de kring geraken. Op dezelfde wijze stapt de wetenschap van het ene onderwerp op het andere. Men heeft niet meer de rust om bij één ding te blijven en het verband van de dingen met het wezen dier dingen te zoeken. Men glijdt van het een naar het ander. De productie wordt massaal, doch alles gaat met een dergelijke snelheid, dat inderdaad niemand méér dan een klein onderdeel kan bevatten. Het is het typisch jachtgevoel dat aan de kringen inherent is.

            Zo kennen dus de kringen slechts de ets ose pri, die boom die slechts vrucht wordt. En daarom is de kring steeds in tegenstelling tot de kern. Dit is een van de grondoorzaken dat er logisch zoveel dingen niet kloppen in de wereld, dat er juist op het punt van wat men geloof noemt zoveel tegenspraak is met het gebied van het weten. Men ziet alle dingen in de wereld, en ook de mensen sterven, doch men meent te moeten geloven dat de mens onsterfelijk is. Dit geloof is puur tegenstelling tot de waarneming. Zo ziet men ook overal onrecht en toch leert het geloof, dat er wel degelijk recht is in de wereld. Men ziet lijden en toch zou men moeten geloven dat het de zin van de schepping was de mens gelukkig te maken. Men spreekt van vrije wil en toch weet men ook dat er voorbestemming is. Men ziet de schuld van de mens en weet toch ook weer, dat hij eigenlijk de dingen doet ter goeder trouw en zonder zijn schuld te beseffen. Op elk gebied dus, waar men ook heen zou kijken, vindt men deze tegenstelling tussen het wezen van een elektron en het wezen van een kern. En zolang men op de plaats van een elektron staat en slechts de wereld van het elektron kent, kan men eenvoudig niet vatten hoe de dingen eruit zouden zien indien men ze vanuit de kern zou bekijken. Het is en blijft onlogisch, dat vrije wil en voorbestemming hetzelfde zijn, één zijn.

            Het weten van de dingen werd door de Thora aan de wereld gegeven. De Thora bevat het verhaal van het wezen der dingen. Daar wordt een verhaal verteld van worden, dus het vrucht worden, terwijl tegelijkertijd elke fase van dit worden reeds vrucht is. In dit verhaal kan men inderdaad de grondbeginselen van het bestaan en de zin van de wereld vinden. Het vereist slechts, dat men de waarheid en de wetenschap, kortom de wijsheid daar wil zoeken en niet in zichzelf. Het verlaagt niet, dat men dingen aanneemt met gesloten ogen en zegt “ik geloof dit, hoewel ik het niet weet”. Het geeft in tegendeel van alles een klaar en duidelijk beeld, veel sterker logisch dan het beeld hetwelk welke kringwetenschap dan ook kan bieden.

            De neiging van de mens echter is, zelf schepper te zijn en de waarheid uit zichzelf te vertellen, en zoals hij dit in zijn momentele mensenvorm ziet, te verkondigen. Hij accepteert dus zijn kringplaats tegenover God als kern niet en vormt zichzelf tot kern, gaat zelf vertellen; hij maakt zich dus gelijk aan God, die juist de zin van de wereld aan de mens en via de mens aan de wereld vertelt. Het enige wat God juist principieel boven de mens stelt, dat hij als schepper dus als eerste kon vertellen wat de zin van zijn schepping was. Dit enige accepteert de mens niet, zet God buiten discussie, neutraliseert hem en plaatst zichzelf op een standpunt alsof hij God was die vertelt en leert wat de zin van het leven en van de wereld is. Dit was de daad ook in het paradijs met de boom der kennis. De slang zei daar ook “als je dit zult eten, dan zul je worden gelijk God” en na het eten van de boom der kennis zei God “ook nu is de mens geworden gelijk een van ons”. Want de boom der kennis hield juist in het weten van de zin van de 2-heid, van goed en kwaad, dus van de uitersten en dit kan slechts hij weten die de 2-heid uit de 1 gemaakt had. Zodra iets, dat zelf slechts half is, gaat zeggen de zin van de 2-heid te kennen, dit dus zegt zonder de andere helft te kennen, zonder zelfs de andere helft te vermoeden, vormt hij op die helft een nieuwe 2-heid, gaat zelf scheppen en gaat uit zijn halve positie nieuwe uitersten vormen en de zin der dingen verklaren. Hij zal zich altijd stoten aan de onbekende helft, die voor en al zijn volgelingen onverklaarbaar zal blijven.

            Toen dus de mens dit standpunt innam op de kring, dus zichzelf tot kern, tot God ging maken, uit zijn waarneming het oordeel ging vormen, werd hij uit het paradijs verstoten, verloor hij dus het weten van de kern. Van de mens, speciaal van zijn vrouw, dus van zijn lichaam, van zijn zintuigen, wordt gezegd, dat hij de boom zag en zag dat hij aangenaam was, dat hij dus oordelend naar zijn zintuigen, een oordeel gaf en een besluit nam. Dit doet men nog iedere dag en daarmee is men nog iedere dag in dezelfde situatie. Toen dus de mens over deze uitersten zijn oordeel nam, kwam hij in de kring en zodanig in de kring, dat hij de verbinding met de kern verloor. Voor hem werd de kern nu iets dat volkomen onbegrijpelijk was en zolang men deze boom der kennis-daad iedere dag opnieuw doet, zolang zal de kern ook onbegrijpelijk blijven. Men kan de kern slechts terugvinden en ook dit kan iedere dag gebeuren, doordat men zichzelf als centrum van het weten prijsgeeft en het weten nogmaals op volkomen logische en redelijke wijze accepteert van iets dat tot ons gekomen is. Zodra men slechts deze wil tot dit standpunt toont, begint ook in ons denken, in onze ziel, het begrip voor de kern te komen en zal men het wezen van de kern en de wijze waarop zich dit uit, begrijpen. Dan zal er tussen kern en kringen, tussen vrucht zijn en vrucht worden, geen tegenspraak meer bestaan. Men kan dan in de kring staand, de kern zien en begrijpen zodoende, door steeds naar de kern gericht te blijven, zich met de kern verbinden, zoals de bruid zich met de bruidegom verbindt.

            Dit is dan ook de zin van de wereld en van de mensheid, dat zij steeds bruid is tegenover God als bruidegom. Dit is de zin van het Hooglied, van Schulamith en Salomo en dit is de zin van de schepping als geheel. De zin “ani ledodi we-dodi li” “ik ben van mijn liefste en mijn liefste is van mij”, waarvan de eerste letters Ellul voert, dus de maand welke de schepping voortbracht en daarmee dus de zin van de schepping gaf, geeft dit weer. De zin van de wereld was juist deze 1-wording, dit zich naar de 1, naar de kern richten van de mens. Zodra hij dat heeft, heeft hij constant in iedere verschijningsvorm en ieder hoedanigheid de grote vreugde van de 1-wording. Deze vreugde van de 1-wording kent de mensheid eigenlijk slechts in het lichamelijke; zij verlangt zeer naar dit genot, maar heeft, in tegenstelling tot het dier, na dit genot de grote terugslag, omdat tenslotte de mens zelf dan gaat roepen en verlangt naar de grote 1-wording en getuigt dat deze 1-wording bedrogen is en slechts een zinnelijk waarneembare is. Deze terugslag, deze kater na lichamelijke 1-wording, is daarom meestal slechts een bron voor hernieuwde breuk en voor hernieuwd lijden. Bij een dier is dit alles wat van een dier verlangd wordt en verlangd kan worden. Het dier heeft dan zijn bestemming gekregen. Doch bij de mens roept er steeds iets anders en wordt er juist iets gewekt dat de volledige 1-wording op alle gebieden verlangt. Daarom geldt het hiervoren geciteerde vers uit het Hooglied voor alle sferen en alle hoedanigheden, waarbij ook uiteraard de lichamelijke is opgenomen.

            De tegenstelling kern-kringen, is dus de tegenstelling tussen de dingen die wij zintuiglijk waarnemen en de dingen zoals zij in wezen zijn. Zintuiglijk kunnen wij slechts waarnemen wat zich op de kringen voortbeweegt, dus slechts de dingen zoals de boom der kennis ze aan ons geeft. Zintuiglijk zeggen wij, er is dood; van de kern uit echter zeggen wij, nee, dat is slechts schijn en het is leven. Zintuiglijk zien wij datgene wat wij leven noemden inderdaad vergaan. Wij weten niet waar het blijft en toch is het ergens. Dit willen wij zintuiglijk wel geloven, doch wij kunnen het niet weten. Slechts van de kern uit kunnen wij dit weten. Zichtbaar bestaat de aarde miljoenen jaren, althans men zou kunnen zeggen, dat er geen begin en geen einde is. Van de kern uit gezien, bestaat zij 5711 jaren. Zichtbaar zien wij sociaal onrecht, van de kern uit kunnen wij al deze dingen eerst recht zetten. Volgens zichtbaarheid gaat het de slechten goed en de goeden slecht en alleen van de kern uit is er rechtvaardigheid te zien. Volgens zichtbaarheid is er evolutie (het boom der kennis-karakter, dat steeds onderweg moet zijn, kan niets anders dan evolutie in ons denken brengen). Volgens de kern weten wij, dat de boom der kennis iedere dag opnieuw scheppend aanwezig is, dat de wereld door God iedere dag opnieuw geschapen wordt; iedere dag is er de vrouw en iedere dag is er het worden.

            Al deze tegenstellingen komen niet tot oplossing, zolang men vanuit de kring deze oplossing tracht te vinden.

 

 

 

 

 

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.