ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Notities van lezingen92 tempel * kern-kring * offer Beis hamikdosch (tempel) * kern *
kern-kring * korban (offer) * economie* deze wereld
Op de plaats van de tempel speelde zich in zichtbaarheid datgene
af, dat in feite de kern van de gebeurtenissen is en dat na het
verdwijnen van de tempel onzichtbaar werd. Zoals het zinloos is
nu materieel naar de tempel te zoeken, zo is het zinloos via
materiele waarneming en daaruit voortvloeiende materiele logica
de kern der dingen te willen opsporen.
De mens kwam deze kern, deze materiele tempel steeds binnen met
iets bij zich; met lege handen kwam men niet. Dit binnenkomen in
deze zichtbaarheid is als het binnenkomen in de wereld, in onze
uitwendige zichtbaarheid en in deze wereld komen wij steeds ook
binnen met iets bij ons; de een met veel, met een lang leven, een
rijk leven, de ander met weinig, met een leven soms van een dag
of enkele seconden. Maar iedere gave werd in de tempel gelijk
aanvaard en evenzeer gewaardeerd omdat iedereen gaf naar de
mogelijkheid die hij had, zoals gezegd wordt: "zover zijn hand
reikte". Daarom worden alle zogenaamde offers alle gaven, gelijk
gewaardeerd. De man, die een groot dier bracht, een rijk
overvloedig lichaam, of de arme, die een hand vol meel bracht,
beiden kwamen op deze weg even ver en voldeden aan de opzet van
hun komst. Zij brachten iets uit een andere wereld mee om dit te
bevrijden, niet eens wetend waarom, doch slechts met de bedoeling
dit uit die andere wereld tot God te brengen en wetend dat hun
passeren door deze wereld geen andere zin had dan het bevrijden
en het meebrengen van iets, dat wachtte op deze bevrijding omdat
dit andere niet zelf kon gaan, omdat dit andere geleid moest
worden door een nieuw schepsel, de in Gods evenbeeld gemaakte
mens, die naar Gods evenbeeld en gelijkenis bevrijdde. Daarom
werd er zo de nadruk gelegd op het steeds met iets komen, nooit
zonder een gave, omdat ook in deze wereld alles wat komt iets met
zich mee draagt: hetzij een langlevend lichaam met veel rijkdom
hetzij een kortlevend lichaam, dat niet eens een kleed heeft
gedragen maar in ieder geval brengt het iets mee. Geest
zondermeer komt hier niet; ieder mens, hoe en waar dan ook,
brengt een lichaam mee in deze wereld, in deze zichtbaarheid,
waarbij wij niet de weg van deze handelingen kunnen volgen zoals
dit in de kern van het heiligdom wel gebeuren kon en zelfs zoals
dit door het geschreven Woord ook is meegegeven.
Met het dier of met zijn gave kwam de mens binnen en zonder dit
verliet hij langs dezelfde weg de tempel. Zijn komst had dus
niets anders tot doel dan juist dit andere te brengen, dit andere
uit een wereld waarmee hij slechts in los verband staat. Hij kan
het andere bezitten of niet en dit bezitten heeft slechts ten
doel het beste ervan te brengen tot God, dus het wezenlijke
ervan, het eerstgeborene, de 1, de kern tot God te brengen. Alles
wat wij in deze wereld, dus uit de zogenaamde dode omgeving
verkrijgen, is het onverloste uit het verleden, hetzij een
verleden in onze eigen dagen, hetzij een verleden uit deze wereld
of ook wel een verleden dat nog veel verder terug gaat en haast
niet meer door tijd gevat kan worden.
Wat wij dus verwerven, verwerven wij alleen om het naar het
heiligdom te brengen. Het moet dus in ieder opzicht en in iedere
verschijningsvorm nader tot God gebracht worden. Het is
natuurlijk al weer een historisch plaatsen en in de tijd plaatsen
van de Bijbel als men zegt dat dit naderbij brengen nu niet meer
kan geschieden omdat er nu geen tempel meer is. Het spreekt toch
vanzelf dat het naderbij brengen in de tempel een lichaam zonder
leven geweest zou zijn indien het zich er slechts toe bepaalde de
handeling te zijn, die zo beschreven wordt. In de kern kan men
deze handeling alleen zien als in de menselijke verschijningsvorm
inderdaad het bezit van een ieder nader tot God gebracht, als het
in zijn verschijningsvorm ook inderdaad die weg ging. Wie met
zijn bezittingen goed doet, bevrijdt, verlost, brengt deze
daarmee nader tot God en brengt tot stand dat de zichtbaarheid in
de kern ook weer verschijnt, dat men zien en vatten zal hoe in
wezen dit naderbij brengen zelfs in materiele vorm zich afspeelt.
De zin van alle bezittingen, van al het heen en weer gaan der
goederen is slechts het offeren, het naderbij brengen ervan tot
God. Men denke bij voorbeeld aan het verhaal van het schaapje van
de weduwe in het verhaal van Korach, want juist met waarnemingen,
met zijn ogen en zintuigen werkende mens, verzet zich tegen dit
nuttigheidsbegrip, dat de maatstaven der nuttigheid over meer
uitstrekt dan alleen over deze zichtbare wereld en die vindt het
nutteloos, onnut, dat dingen uit dit economische bestel vergooid
worden.
Zo zal het economisch dwaas zijn als iemand grote delen van zijn
inkomen of vermogen, het beste ervan weg zou geven aan armeren,
zieken, etc. omdat het natuurlijk inderdaad volgens de wereldse
economische maatstaven vergooiing van waarden is. Gezien echter
vanuit het standpunt der offers is dit het naderbij brengen van
het mooiste en beste tot God. Want al wordt zulk een daad door
degene, die de gave krijgt van een ander, niet begrepen toch gaat
er zonder dat hij het weet of zelfs wil een verlossende invloed
van uit. Daarom wil de mens in wezen niet begiftigd worden omdat
dit inhoudt zijn onwil verlost te worden, zijn onwil deze wereld
als maatstaf op te geven. Het zich verzetten tegen ontvangen, het
zich eigenlijk schamen ervoor, heeft in wezen met de hoogmoed van
de mens bij de boom der kennis te maken, een hoogmoed, die ervan
uitgaat dat de mens al verlost is, niet meer verlost behoeft te
worden door niets en niemand dat hij immers zelf -al zou het lang
duren- de weg naar de waarheid zou kunnen vinden en niet
aangewezen is op de gave van een ander, al is die ander zelfs
God.
Het hele economische verkeer, het over en weer gaan van goederen
en bezittingen, betekent eigenlijk niets anders dan het
verkrijgen van materie, die verlost moet worden of wel het
verliezen ervan en het moet eenieder een behoefte zijn zoveel
mogelijk naderbij te brengen tot God. En zoals men verlangt en
zeer terecht verlangt naar een gezond lichaam, zo verlangt men
ook -en terecht- naar een rijk leven. Het gezonde langlevende
lichaam mag echter niet zijn ter wille van een benutting van het
lichaam voor wat men noemt afgodendienst. Het dier dat als offer
gebracht moest worden, moest aan bepaalde voorwaarden voldoen,
het mocht bij voorbeeld niet gebruikt zijn voor seksuele
onzedelijke dingen. Het mocht niet gebezigd zijn voor
afgodendienst, dus als centrum van verering; het mocht niet
gedood hebben. Dit wil zeggen dat een lichaam, dat werkelijk
waard is in deze wereld ineens zonder herhaling hier op aarde tot
God te komen, in al deze opzichten rein moest blijven, dat dus de
gerichtheid van dit lichaam ook in zijn seksuele leven niet naar
de aarde mocht zijn doch ook zelfs op dit punt slechts ten doel
mocht hebben een vervulling van de weg door deze wereld juist
naar de Goddelijke. Het lichaam mocht ook niet middelpunt zijn
zoals in de afgodendienst, namelijk het mocht niet de maatstaven
voor het meten der waarden geven zoals trouwens op het moment
praktisch de hele wereld met zintuiglijke maatstaven, dus uit het
dier, meet. Dergelijke dieren, dus dergelijke lichamen (en van
hier uit gezien dergelijke mensen) kunnen niet eens het heiligdom
betreden, het waren geen volmaakte dieren, zoals zij in het
heiligdom gebracht mochten worden. Deze dieren bleven buiten de
kern, bleven zweven in de omtrek, kregen niet de kern te zien
zoals zovelen -zelfs de meesten- steeds weer in de wereld buiten
moeten blijven en slechts zeldzaam uitverkorenen de weg naar
binnen mogen gaan.
Daarom is in verder verband gezien, de betreding van de wereld
zelf al een grote genade, want dit betekent dat men uitverkoren
is het heiligdom te betreden, waar men tot God naderbij gebracht
kan worden. Daarom is deze wereld een beslissende omdat in ieder
opzicht hier alles bevrijd zal worden, omdat als eenmaal de mens
met zijn dier de tempel had betreden het dier ook geofferd werd
en de mens daarmee zijn plicht had gedaan. Zo is het betreden van
deze hele wereld eigenlijk niets anders, doch ieder leven op
zichzelf behoeft nog niet de vervulling van het naderbij gebracht
worden te zijn. Eens komt die vervulling weliswaar, doch de
levens op zichzelf kunnen nog een draaien en bewegen om die
vervulling heen zijn omdat ook in deze wereld - hoewel zij op
zichzelf al kern is en verlost is - toch ook steeds weer de
verschijningsvorm voorkomt van het niet - verlost zijn, juist
terwille van het verlost worden. Alles stort zich om zo te zeggen
op deze wereld om hier de verlossing te krijgen; men denke aan
het verhaal van de hongersnood in alle landen, behalve in Egypte,
waar Jozef was. Alles trok naar Mizraim, de 2 - wereld, dus (wat
de naam al zegt) de wereld van de vorm de wereld van het lijden
om daar om zo te zeggen leven te krijgen. Zo komt uit alle
werelden uit voor ons onbegrepen richtingen de trek naar deze
wereld, omdat men weet dat op deze wereld Jozef is, iemand dus
van de Hebreeërs, van de mensen van de overkant zoals de naam al
zegt, die door zijn aanwezigheid de mogelijkheid heeft gemaakt
dat deze wereld de anderen verlost.
Als men dus de economie van deze kant zou bekijken, dan kreeg de
besteding der goederen natuurlijk een heel andere waardering en
zou het economisch genoemd moeten worden indien men de armen,
verdrukten, wat gaf niet omdat daarmee wat men noemt de sociale
vrede gehandhaafd wordt en de rijken ongestoord het hunne kunnen
genieten, in gerichtheid naar deze aarde, doch slechts om op deze
wijze zijn goederen zo te besturen dat zij de weg naar het
heiligdom gaan en daar inderdaad een rein offer zijn, een offer
dat niet in zich heeft de neiging van zelfvergoddelijking, van
vastklampen aan maatstaven van deze aarde.
Zoals dus ook een arme met heel weinig de tempel kon binnengaan,
zo moet ook iedere kleinigheid gewaardeerd worden op zijn
offermogelijkheid, op de mogelijkheid ook dit te brengen, de kern
ervan, zoals gezegd wordt: de eerstgeborene, de eersteling, de 1
ervan aan God te geven. Als wij van ieder ding het eerste, dus de
1, aan God geven, dan wil dit zeggen dat men de kern ervan aan
God geeft. En met het geven van de kern geeft men uiteraard ook
alles want al het andere is aan de kern gebonden, draait slechts
om die kern heen. Daarom werd het eerstgeborene in Egypte
weggenomen omdat het eerstgeborene aan Egypte, aan de 2-wereld
gebonden was en met het wegnemen van deze 1 kon pas de verlossing
komen, want zolang het eerstgeborene, de 1, aan Egypte gebonden
was kon het Israël niet loslaten, wat er ook met Egypte gebeurde,
omdat het zijn aard was. God had het hart van Farao zo gemaakt om
het vast te houden tot het laatst toe en het slechts los te laten
als de kern zelf uit Egypte zou verdwijnen. Zo geeft men dus met
de kern het hele ding aan God en daarom werd ook bij de uittocht
uit Egypte de mededeling meegegeven al het eerstgeborene steeds
aan God te geven, alles dus wat kern is, van ieder ding het wezen
moet naar God gericht worden en daarom ook behoort ook van de
kleinste dingen steeds de kern, het wezen, afgezonderd te worden
om deze aan God te geven. Zo zijn wij dus ook in ons leven vele
malen in de gelegenheid in die zin het heiligdom te betreden, de
ene keer met grote, vette dieren, een andere keer met slechts een
handje vol meel, soms met een klein dier, doch altijd moet onze
aandacht gericht zijn op deze kern van dit heiligdom. Als men de
dwaze historische tijd, waarmee men tegenwoordig werkt, even uit
het oog zou verliezen, dan zal men beseffen wat het betekent dat
het hele leven in Jeruzalem gericht was op de
tempel.
De historiciteit van de dingen, zoals zij in de Bijbel worden
beschreven, mag natuurlijk nimmer worden ontkend. Natuurlijk
hebben al deze gebeurtenissen, zelfs woordelijk zoals zij
beschreven zijn, zich afgespeeld doch indien men in deze onze
dagen opnieuw een Bijbel zou krijgen dan zouden ook daarin
gebeurtenissen beschreven worden, ons volkomen onbekend. Wij
zouden slechts met grote moeite deze wereld en deze tijd erin
terugvinden. Mensen, wier bestaan in de openbaarheid niet bekend
is, die misschien onder honderdduizende kaartjes in de
burgerlijke stand verborgen leven en slechts daar geregistreerd
zijn, zullen misschien de personen zijn waarover verteld wordt
alsof slechts zij alleen in deze tijd leven en al het andere
achtergrond is. Dit komt omdat in deze wereld zich wel degelijk
iedere dag, ieder ogenblik, dat afspeelt, wat in de schepping
verteld wordt wat eigenlijk de werkelijke zin van het geheel is
en dit zou inderdaad in deze wereld waargenomen kunnen worden.
Het kan echter slechts worden waargenomen indien men in deze onze
dagen de kern van deze dingen zou kunnen waarnemen en dit laatste
kan men juist niet en daarom blijven de gebeurtenissen, de daden
die beslissend voor deze wereld zijn, voor onze ogen verborgen.
Wat wij zien is slechts de zoveelste schil, welke de kern
verbergt. Ook van de gebeurtenissen, in de Bijbel beschreven,
kunnen wij de kern niet meer zien en dat licht dan aan ons
praktisch niet meer kunnen waarnemen. Af en toe kan er eens een
zeer geleerde verklaring, een vondst, komen waarin men zegt: "Het
is waarschijnlijk dat Abraham ergens geleefd heeft; het zal wel
een bekende herder zijn uit die dagen", of dat men wat kruikjes
vindt uit de tijd van Salomo en zegt: "Inderdaad zal er zo'n
koning bestaan hebben maar heel veel zaaks was hij ook niet in
vergelijking met Egyptische en Babylonische koningen". En dan
vinden velen zich al bevredigd dat niet alles uit het
Bijbelverhaal slechts moraal en fantasie is. Dat men Abraham en
Salomo en al die anderen niet ziet, ligt aan ons omdat de kern
van de dingen zich voor ons verbergt en hoe meer wij in onze
waarnemingen uiterlijk worden, des te meer zien wij slechts de
buitenste schillen. Wij zien slechts de beweging der heidenen
omdat wij daarvan in wezen niet zo ver af staan en soms daarmee
volkomen geïdentificeerd kunnen worden. Wat dus in de Bijbel
verteld wordt is uit de oneindigheid van gebeurtenissen datgene,
dat de kern van al die gebeurtenissen is. En indien vandaag uit
deze tijden opnieuw een Bijbel tot ons zou komen zou opnieuw de
kern van de gebeurtenissen verteld worden omdat deze kern al het
andere vanzelf in zich bevat en dan zou opnieuw dit kernverhaal
niet begrepen worden.
Men zou erom lachen, ermee spotten, het van de hand wijzen als
volkomen onbelangrijk. Ten hoogste zou men bepaalde passages als
aardse moraalleren eruit halen, anderen eruit willen schappen
omdat zij eigenlijk immoreel zijn, etc. Men zou al weer met deze
gave zo omspringen dat men tenslotte het gevoel krijgt: "Zo zou
ik het ook geschreven kunnen hebben". Dan zou men bevredigd
kunnen zijn.
Om die reden kunnen wij ook het werkelijke gebeuren in de tempel
niet vatten omdat wijzelf om die tempel heen zoveel schalen
hebben gewonden, dat er heel wat eerst afgepeld moet worden
voordat er zelfs een flauw schijnsel van de kern tot die dan ook
blijvende schaal zal kunnen doordringen. Als men met moderne
mensen van welke zogenaamde godsdienstige richting ook over de
tempel spreekt, denken zij aan stoeten koeien en schapen en aan
witgeklede vreemde mannen met messen, aan stromen bloed, etc. dus
aan zeer oneconomische, onhygiënische, eigenlijk zeer primitieve
en wrede toestand. Zo lang zij anderzijds slechts het beeld van
de tempel in overdrachtelijke zin kunnen vatten en niet kunnen
beseffen dat dit alles ook in de levende materie van deze dag zou
kunnen gebeuren en ook gebeurt, is deze hele Bijbel voor hen nog
slechts een geest zonder vorm, zonder lichaam op deze aarde. Pas
door vormwording, door lichaamswording, door werkelijke
menswording kan de verlossing plaatsvinden en zo lang bij ons
zelf de dingen nog ergens zweven zonder voetstuk op aarde, kunnen
zij niet verlossen en wordt de mens zelf ook niet verlost. Voor
onze vormzicht uit zich datgene, dat in de tempel gezien werd op
de voor ons zichtbare wijze van ons leven. Er is bij ons,
omdat wij kring zijn, geen samenvallen van de gedachte, het ding
zelf in zichtbaarheid beide, doch bij ons is altijd het ene
zichtbaar, het andere onzichtbaar. Wij zijn in de kring, dus in
2-heid, in het alternatief. Maar wij moeten beseffen, dat bij ons
de gebeurtenissen toch ook uit de kern gevoed worden, al is deze
kern voor ons nu meestal onzichtbaar, dat de zichtbare dingen
begrepen kunnen worden als wij de kern-gebeurtenissen uit de
Bijbel maar kennen, want dan kunnen wij vanuit die kern
onze verschijningsvorm, dus onze gebeurtenissen, begrijpen. En
omgekeerd, wij kunnen ook uit onze gebeurtenissen beseffen, wat
de kern hiervan is.
Daarom moet op ieder gebied, hoe vreemd sommige dingen ook nog
mogen zijn en hoe sterk ook de onwil om verlost te worden
-ingegeven door hoogmoed- moge zijn, steeds zal men deze
verbinding moeten brengen; steeds zal de geest ook verbinding met
dit lichaam moeten hebben. Zoals in de tempel het dier
binnengeleid werd door de mens zo kwamen zij naar binnen en zo
moet alles in deze wereld verbonden worden: De mens met zijn
bezittingen; de gedachten met de dingen; de bedoeling met de
daad. Want gescheiden van elkaar kunnen zij niet de tempel
betreden, kunnen niet nader tot God gebracht
worden.
Bovenstaande tekst is copyright © 2004 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.