ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Notities van lezingenUit: “Gedachten over dood en leven”
1. HET BEGRIP «LEVEN» Het hebreeuwse woord chaja betekent levend, in leven. Het staat zeer dicht bij het woord haja, dat zijn betekent. In het hebreeuws is er een opmerkelijk verschil tussen de ch en de h. De ch en de h hebben echter hetzelfde hiëroglief: De vorm van een mens. De h, de hebreeuwse he is een geaspireerde klank, de ch, de hebreeuwse chet, is een keelklank en derhalve sterk lichamelijk. Het bekende hebreeuwse woord hallel betekent loven, prijzen. Wij kennen het begrip halleluja, looft de Heer. Het hebreeuwse woord challel, deh dus tot ch gemaakt, betekent al ontwijden. Hoe klein het verschil in de hebreeuwse tekens ook lijkt, zo ingrijpend is de werking ervan. Het hebreeuwse teken he is namelijk nauwelijks van de chet te onderscheiden. Nauwelijks, maar toch wel. Het verschil is een nietige opening bij de he, terwijl de chet geheel gesloten is. He wordt ook vertaald door venster, terwijl chet omheining is. Chaja als in leven wil dus zeggen dat het levende zich hier uitdrukt als een gesloten circuit, het is ingeperkt. Chaja is de aardse verschijningsvorm van het «zijn». Het hebreeuwse woord voor leven is chajim. Het heeft dezelfde wortel als chaja. Maar zoals ieder hebreeuws woord dat op ajim eindigt, wijst chajim op een dualiteit. Dualiteit in het woord betekent dualiteit in ieder opzicht. Een paar handen, jadajim, is de tweeheid van links en rechts. Maar links en rechts is niet alleen maar een tegenstelling die zich uiterlijk voordoet. Hij verschijnt veeleer ook uiterlijk ómdat het om een tegenstelling gaat. Bijvoorbeeld tegenstelling tussen het gemanifesteerde en het niet-gemanifesteerde. Derhalve tussen datgene wat in beginsel zich op de een of andere manier, op de een of andere plaats en op de een of andere tijd kan manifesteren, al was het alleen ook maar in onze verbeelding, en datgene wat in beginsel zich niet kan manifesteren. Het niet-manifesteren heeft dan betrekking op het falen van elk voorstellingsvermogen. 'Leven als chajim zou dan dus zowel het concrete, tastbare, waarneembare leven zijn als ook iets wat daar diametraal tegenover staat, welk gevoel deze.tegenkant dan ook bij ons moge teweegbrengen. Het gaat om een andere kant van het leven, om een ander soort leven. Zo verklaart het woord chajim dit. Zou die andere kant dan niet de kant van de dood zijn? Het antwoord luidt neen, want in het hebreeuws is er voor dood een heel ander woord namelijk maweth als de dood en meth voor dood. Ook het woord voor sterven wordt als dood met m-th geschreven.
De opstanding betekent in het hebreeuws het tot leven komen
der doden. Er zijn dus twee dualiteiten: de dualiteit van het leven zelf en de tegenstelling leven-dood. Laten wij nu eerst de dualiteit van het leven bezien. Leven, tastbaar, verklaarbaar, meetbaar, tel- en mededeelbaar. Voor ons is het zich manifesterende datgene wat in tijd en ruimte verschijnt en dit wordt door ons denken geordend. Tijd kent de stroom van de fasen en daardoor zijn wij eraan gewend te denken en te voelen in de zin van oorzaak en gevolg. Ook ruimte kent het of -of Het gewaarworden van tijd en ruimte geeft ons het gevoel van onbehagen, een gevoel van tekortschieten, van het steeds tegenover een alternatief te staan. Het brengt gevoelens van gemiste kansen met zich, bovendien ook schuldgevoelens, het brengt agressie ten opzichte van anderen die ons in tijd en ruimte in de weg staan. Het is het gevoel van onbehagen, van ongenoegen. Het brengt ons tot het besef dat wij misschien het leven beter voorbereid tegemoet moesten treden. En derhalve betreden wij de wereld van de prestatie, de wereld waarin aan het profijt gedacht wordt. Schuld en boete, loon en straf, carrière, status, handel en geldwezen, politiek, denkbeeldige vijanden, promotiejacht, gangsterdom, ophitsing, spanningen, ziekten en een einde in de allesverslindende dood. De wetenschappen stoelen op deze kant van het leven en zij zochten en zoeken wanhopig naar middelen om liet leven draaglijk te maken. En dikwijls maken zij het onverdraaglijk voor zichzelf Op dit facet van het leven berusten sociologie, psychologie en zelfs filosofie en theologie en men moet zeggen dat het zo ook juist en billijk is. Want tenslotte leeft men toch hier en moet men het met dit leven klaarspelen, het zou toch op de een of andere manier draaglijk moeten worden. De andere kant van het leven, de tegenovergestelde kant, is niet te bevatten. Het is in geen enkel opzicht te bevatten. Al zou dan ook de hier zich manifesterende kant van het leven causaal te ordenen zijn, hetgeen men in ieder geval al duizend jaar probeert te doen, dan is het de andere kant die zich juist onttrekt aan al het causale denken. Zij spreekt voortdurend onze denkbeelden en begrippen tegen, zij brengt ons een huivering, een schrik. Misschien komen angstdromen daarvandaan, misschien heeft eigenaardig menselijk gedrag daar zijn oorsprong, maar misschien ook kunstenaarsschap, genialiteit, toeval of intuïtie. Misschien komen de ingewortelde godsdienstige gevoelens daarvandaan evenals ook de vogeltrek, instincten, onverklaarbare gevoelens en onverklaarbaar gedrag. Misschien; in ieder geval is er in ons leven deze andere kant. Men zou ook kunnen zeggen dat het manifeste overwegend het digitale is en dat de andere kant meer de kant van de samenhang is. Het is moeilijk om de verschillen helder weer te geven, maar het is wel duidelijk dat er deze beide kanten zijn. Zijn wij bang voor de andere kant van ons leven? Zouden wij toch niet kunnen proberen om deze andere kant, hoe ongewoon zij ook is, op een gewone manier te benaderen? ik geloof dat een beeld, een gelijkenis ons nader zou kunnen brengen tot de kern. Men kent de dualiteit van het leven in ieder geval in het beeld van de dualiteit van het mannelijke en vrouwelijke. Het hebreeuwse woord voor mannelijk Is sachar. En dit woord betekent ook het herinneren, het gedenken. In het Nederlandse herinneren is reeds het «inner»-lijk als stam aanwezig. Herinnering betekent dat al gaat de tijdstroom verder en al is de aanwezigheid in de ruimte verdwenen, iets in de herinnering kan blijven leven, zoal niet bewust, dan toch onbewust. Men weet dat de mens in ieder geval alles ergens schijnt te registreren tenminste al vanaf zijn geboorte. Bewust kan hij van deze herinneringen geen gebruik maken. Vaak komen zij tot hem in de droom of komen zij tot uiting in zijn gedrag. Herinnering kan men ook doortrekken in de zin dat de genen, de erfmassa, de herinneringen van de geslachten bevatten. Maar hoever gaat dat? Gaat dat dan niet door de vermenging terug tot het een of andere begin, tot een menselijke oerknal? Daar waar God de mens schept - niet ergens in de tijdstroom geboren laat worden - hem schept naar Gods beeld en gelijkenis. En zou men niet kunnen zeggen als men de kant van de stroom die door de tijd bepaald is buiten beschouwing laat, omdat het daar toch maar alleen om de zichtbare kant van het leven gaat, dat niet alleen de erfmassa uit de voorbijgegane belevenissen ons innerlijk, het mannelijke bepaalt, maar dat ook datgene wat nog in de tijd moet komen een rol speelt? Erfmassa met een ander voorteken? Het mannelijke wordt dus beschouwd als de niet zichtbare kant van het leven, verborgen, maar daarom wellicht fundamenteel. Onder mannelijk verstaat men dan deze kant in ieder mens, zowel in de man als in de vrouw. Want in het niet‑-anifeste gaat die deling niet op, die in tijd en ruimte geldt, doch niet geldt in het manifeste. Het verborgene, het geheim, is in het hebreeuws sod. Fundament, element, is jesod, en is dus, vanzelfsprekend, pas mogelijk door het begrip geheim aldus te begrijpen. En staat deze andere kant, dat wat tegenover het meetbare, zichtbare, analyseerbare, manifeste staat, niet als iets om bang van te zijn tegenover ons? Het hebreeuwse woord voor vrouwelijk is nekewa.Dat betekent hol, is dus alleen maar uiterlijk. Het verschijnende is dit uiterlijke, het verbergt, evenals het verschijnende in dit leven, het geheim van het tegenovergestelde in het leven. Is dan niet hier ook de vereniging van deze beide kanten een zin van het leven? Zoeken man en vrouw elkaar niet daarom en is ontrouw misschien niet daarom zo ernstig? Wat is het manifeste zonder het verborgene? Een vrouw zonder man? Gaat het gevoel van een vrouw die zonder man blijft soms terug op dit oer-gevoel? Straks moeten wij in de zin van deze beelden ook nog spreken over de ontrouwe vrouw en over de weduwe of de verstoten vrouw. Het Hooglied in de Bijbel wordt beschouwd als een beeld dat de diepste geheimen bevat. De vrouw zoekt de man, de man zoekt de vrouw. De wereld zoekt God en God zoekt de wereld. Het verschijnende zoekt het verborgene en het verborgene heeft het verschijnende nodig. Het bewuste en het niet-bewuste, waken en dromen. Zelfs goed en kwaad vormen zo'n dualiteit. Het goede: helder te begrijpen, het kwade: een geheim, schrikwekkend, alles wat opgebouwd is omverwerpend. Leven en dood: het leven begrijpelijk en ordelijk; de dood zinloos, een gemeenheid; waartoe, waarom? Het geheim van het verborgene? Men noemt het leven in de wereld zoals wij dat beleven de arissa, dat wil zeggen de verloving. Men bedoelt daarmee dat het verschijnende door de belofte, door het geloof weet dat het eens met het verborgene in een eenheid verbonden zal zijn. De zin van het leven is dit vinden van elkaar en daarom bevindt men zich in deze wereld. De wereld verbergt echter het geheim. De bergen in de Bijbel, in de mythologieën, verbergen het geheim. De Sinai, de Karmel, de berg Sion, de tempelberg, de Tabor. Maar ook de Olympos en vele andere bergen. De bergen huppelen als lammeren. Het lam en de berg die het geheim verbergen. In de verlovingstijd verheugt de bruid zich op haar komende trouwdag, de man verwacht de bruid, gaat haar graag tegemoet. Waarom deze verlovingstijd, waarom niet meteen het huwelijk, meteen de eenwording? De hier gestelde vragen laten al een zin van dit leven zien. Want vragen houden het verlangen in naar een antwoord, een bevredigend antwoord. Verlangen! De bruid verlangt, de bruidegom verlangt, de mens verlangt, God verlangt, de aarde verlangt, de hemel verlangt. Zeker, verlangen is mooi, verlangen wil zeggen men zoekt nog. Het is misschien de vreugde van het zoeken omdat men als verloofde weet dat de bruiloft komt. Ongeduld en voorbereidingen. Het duurt maar en men vindt dat jammer. Hierin huist misschien het geheim van de liefde. Een geheim dat voortspruit uit de wortel welke ook geloof en hoop voortbrengt. De wereld van het manifeste kent de visie die bepaald wordt door het causale denken en doen. Men weet en is er op ingesteld dat alles een oorzaak heeft en dat men wel of niet moet ingrijpen om de gewenste uitwerking te verkrijgen. Men moet prestaties leveren anders is men verloren, staat men aan de kant en gaat men in deze wereld ten onder. Het is de wereld van de prestaties om loon, om opbrengst, om succes. Het is de wereld van de koopman. De hebreeuwse naam kenaani, dus de Kanaäniet, betekent ook koopman. Het is de geldwisselaar, hij geeft wat logisch causaal verwacht kan worden. Anders zou geen verbinding ontstaan. Het is de wereld van de natuurwetten, de wereld van de wiskundige vergelijkingen. In deze wereld krijgt de mens het gevoel dat hij doen moet en dat hij, als hij niets zou doen, ook niets zou krijgen. En zo wordt het voor hem gewoon dat alles, in ieder geval het belangrijkste, afhankelijk is van zijn doen. Hij stelt zichzelf verwachtingen en hij vindt het niet prettig als hij te vaak teleurgesteld wordt, als hij zich in de principes van de verwachting te vaak vergist heeft. Zo krijgen wij het gevoel dat wij de loop der dingen bepalen, in ieder geval binnen de grenzen van ons leven. Dan komt de ergernis over verstoringen, de angst dat anderen of het lot ons voornemen zou kunnen verijdelen. Hier liggen de elementen van de persoonlijke en algemene politiek. En wij leren, in elk leven, steeds meer uit de ervaringen. Wij bouwen een techniek op en in elk leven ontstaat de overtuiging dat wij binnen bepaalde grenzen, causaal verantwoordelijk zijn en daarom ook ter verantwoording kunnen worden geroepen. De wereld van het manifeste roept een wereldbeeld en een levenshouding op die Prestaties en verantwoordingen kent. Maar nu de liefde. Ik geloof dat geen enkel woord zo verkeerd begrepen kan worden als dit begrip liefde. Misschien ontstaan die misverstanden daardoor dat men ook liefde, evenals leven, maar op die éne kant betrekt, bij voorbeeld alleen maar de kant van het manifeste en dan leeft alsof er alleen maar deze éne kant is. Maar liefde, in het hebreeuws ahawa, is van de stam haw. En haw betekent zoveel als geef of neem, en dat wil zeggen, zoals het bij een woord steeds het geval is, op alle niveaus, op alle vlakken, in alle werkelijkheden. Een woord vindt in iedere wereld de aldaar geldende analogieën. Het woord geldt overal. De hand van God en de hand van een mens zijn als woord gelijk. Toch kan men zich nauwelijks de hand van God voorstellen in de beperking, in de vorm van een mensenhand. Het woord zelf laat ons al verder voortgaan. Wij spreken van handelingen, van behandelen, handhaven, handelen, handtastelijk. Ja, zelfs het woord begrijpen houdt al het beeld van de grijpende hand in, zoals verstaan toch ook te maken heeft met het staan op de voeten en zoals de stem uit de mond toch ook door de spraak het bereik van de stem ver en steeds verder uitbreidt. Spreken wij immers ook niet van bestemd en ontstemd, van stemmingen. De stem van God en de stem van de mens zijn allebei stem, wat het woord betreft en toch zeer verschillend. Is het misschien niet zo dat de hand of de stem van de mens overwegend in de zin van de zichtbare wereld begrepen worden, terwijl de hand en de stem van God bijna alleen maar in een wereld tegenover het hier verschijnende leven gevoeld worden? Het woord chajim voor leven, dit dualistische begrip wordt ons duidelijker als wij in de wereld van het woord beide kanten herkennen. Liefde nu, in de zin van geven en nemen zal in de werelden-doordringende kracht van het woord in wezen mededelen: «geven en nemen van de ene kant van de dualiteit naar de andere kant». Het is een overschrijden, ja een doorbreken van grenzen, welke causaal gezien, niet te overschrijden, niet te doorbreken zijn. Het causale geeft de indruk van een natuurwetmatigheid. Dit geven en nemen zou dan een opheffen zijn van deze wetmatigheid.
Tevens komen de begrippen van overgave en van accepteren naar
voren. Overgave als een zichzelf prijsgeven, zich laten
wegschrappen, zich laten verbannen, en accepteren een aannemen
tegen causaal begrip in, een accepteren, juist omdat degene die
aanneemt de goede bedoelingen vertrouwt van degene die geeft. Dat
zou dan kunnen betekenen dat men van de ander houdt, dat men hem
gelooft, dat men weet dat het goed is, hoewel het naar menselijke
overwegingen heel slecht is, onbegrijpelijk, onacceptabel, niet
te aanvaarden. De naam David betekent in de vertaling
de geliefde. Let wel: niet de liefhebbende, maar de
geliefde. Want liefhebben, schenken, is al mooi, zelfs prachtig.
Maar steeds zou bij het geven van liefde wel eens een korreltje
hoogmoed kunnen meespelen. Zo in de zin van «zie eens hoe goed ik
ben, hoe rijk ik ben, hoe ik uit mijn rijkdom aan deze arme iets
geef». Als men echter neemt, zich laat geven, in staat is de
mindere te zijn, de afhankelijke, dan staat dat tegenover de
wereld waarin men gelooft alles te kunnen overzien en te kunnen
verklaren. Het is eigenlijk in een wereldbeeld, gegrond op de
wereld van het manifeste, een niet verstandige houding. Maar de
Messias heet, welke namen hij verder ook moge hebben, de zoon van
David, de zoon van de geliefde. De zoon van hem, die
alles, letterlijk alles, aanneemt, of het nu verstandig is of
niet. David zingt in elke levenssituatie. Hij kent de melodie van
het leven, van het leven in zijn totaliteit, in zijn dualiteit,
hij accepteert alles omdat het van God komt. Alleen van God zou
men eigenlijk alles kunnen aannemen omdat men ook bij het
grootste leed dat iemand overkomt zou kunnen zeggen: «zo krachtig
en hevig heeft God mij liefgehad».
Geven en nemen wil dus zeggen van de ene kant van het leven naar
de andere kant. Van het manifeste naar het verborgene, van het
causale naar het a-causale, van het leven naar de dood. Maar
evenzo geldt het omgekeerde.
Zo zou men dus eerst in de diepste diepte kunnen gaan begrijpen
wat liefde is tussen man en vrouw, zoals die in het Hooglied
wordt weergegeven. In feite komt zij overeen met een kwaliteit
die zich tegengesteld verhoudt tot het berekenbare, het
wetmatige. Liefde blaast de grenzen op die het wetmatige om zijn
bestaanswille niet missen kan.
De schepping, zoals die in het eerste hoofdstuk van Genesis in
woorden wordt weergegeven, spreekt van Elohim, God als Scheppen
In de overleveringen van het jodendom wordt Elohim gezien als God
in zijn hoedanigheid van borg voor de gerechtigheid. God behoedt
de wetten van de schepping tot in de details in de laatste,
verste dimensies. Daardoor bestaat de wereld en kan nephesch
chaja, levende ziel, tot in dit laatste verschijnen.
Maar, zo wordt daar verteld, de wereld kan niet bestaan onder dit
aspect van de wet. Het schijnt dat nog juist het belangrijkste
ontbreekt. De wereld werd immers vele malen onder dit teken
geschapen, 974 maal zegt een mededeling, en iedere keer moest God
haar weer ongedaan maken omdat het alles zinloos lijkt en zich
zinloos voelt. Dan pas komt deze wereld, welke wij ons
altijddurend heden noemen. In de Bijbel wordt verteld dat, hoewel
alles reeds geschapen was, het toch hier niet kanverchijnen. Het
had nog niet geregend.
Regen, zoals wij die waarnemen in onze wereld van de
verschijnselen, komt overeen met een verbinding tussen hemel en
aarde. In de dualiteit van het leven meldt gene zijde zich aan
deze kant van de dualiteit. Er wordt contact gemaakt. De hemel
merkt dat er iets anders aan de wereld moet worden gegeven. De
man zoekt de vrouw; de vrouw kan niet tot bloei komen zonder deze
man. God wendt zich tot de wereld. De wereld verlangt naar God.
Hierin ligt het geheim van de regen, de regen die de aarde
loswoelt opdat er groei kan zijn, opdat er vrucht kan
verschijnen. In het tweede hoofdstuk van Genesis wordt dan dus gesproken van de Here God, in het hebreeuws van HaShem Elohim. HaShem, het woord dat in het Hebreeuwse gebruik in plaats van het tetragram. wordt uitgesproken, en dat niets anders betekent dan de naam, maar in werkelijkheid als adonai, de Heer gedacht of gezegd wordt, heeft in zijn vier hebreeuwse letters de getallen 10, 5, 6 en 5.
Wij hebben reeds gesproken over de 974 werelden, welke ongedaan
gemaakt werden omdat zij alleen maarwetmatig waren en daardoor
zinloos. De letters van het tetragram zijn 10, 5, 6 en 5, en dat
is samen 26. Met de 974 samen wordt nu de duizend volgemaakt.
Duizend, in het hebreeuws eleph, wordt gelijk geschreven
als het woord aleph, het eerste teken van het hebreeuwse
alfabet, het teken dat de één, de eenheid tot manifestatie
brengt.
Het woord is van God. Het wil zeggen dat het niet alleen van de
verschijnende kant maar ook van de andere kant van het leven is.
De letters, tekens, othoth in het hebreeuws,
tonen in vorm en uiterlijk wat daar tegenover staat als
niet-vorm, niet-fenomenaal, laten we zeggen, als kwaliteit, als
gevoel, als niet te beschrijven. Wat zich in de wereld van de
verschijnselen openbaart als afmetingen, dus kwantitatief, is
daar een kwalitatieve waarde. Getallen zijn daar dus het
tegendeel, het tegenovergestelde van de getallen hier, in de
wereld van het manifeste, het berekenbare, het tastbare. Omdat er
dáár getallen zijn, die tekens aan gene zijde van ons leven hier,
kunnen wij hier vertellen. Zoals wij van de stem, de hand, de
voet dáár in het tegenoverliggende, hier stemmingen hebben en
kunnen handelen, begrijpen en verstaan.
Als dus de 974 betekenen dat wij bijna tot de grens, tot aan de
vertwijfeling toe zijn en met de wereld van de wetmatigheden, met
het causale denken, met de wetenschappelijke analyse, niet een
zin van het leven kunnen ontdekken, dan betekent het besluit om
het te laten regenen, het aangaan van betrekkingen, dit nieuwe.
En dit nieuwe telt dáár, aan gene zijde van de dualiteit van ons
leven, 26, en dat is daar het getal van het woord dat wij hier
kennen als Here.
In het complex van joodse overleveringen wordt gezegd dat de Heer
dat aspect van God is, dat wij hier ondervinden als liefde,
genade en barmhartigheid. Maar God is zowel als Ha-Shem
maar ook als Elohim Eén, Dezelfde. Er is dus dualiteit,
tot zelfs in de naam van God. Dit geldt echter ook voor de hemel. In het hebreeuws is hemel shamajim. Wij herkennen hier de uitgang ajim. Dus evenals leven, chajim, heeft hemel, shamajim, deze dualiteit. Is er dan ook in de hemel eveneens een dualiteit, een tegenstelling, welke toch als eenheid naar buiten treedt? Het woord weet het, zonder op aardse manier geconstrueerde analyse, zonder studie, zonder inspanning. Het woord weet het vanuit de andere kant van het complete leven. Men zou nu kunnen zeggen dat het woord het niet-bewust weet.
Shamajim wil eigenlijk zeggen de dualiteit van de
sham, en sham betekent daar. Het «daar» heeft dus
een dubbel aspect, het bestaat als paradox. Zou dat misschien
betekenen dat er in de hemel niet alleen datgene is wat wij als
gene zijde aanvoelen, maar ook dat wat tegenover gene zijde
staat, dus een hemelse deze zijde?
Het hebreeuws kent in zijn tekens geen tekens voor klinkers, dus
alleen maar tekens voor medeklinkers. Zo kan men sham
evengoed lezen als shem. Eerst uit zinsverband wordt het
duidelijk of sham dan wel shem bedoeld is.
Shem nu betekent naam, zoals wij gezien hebben bij de in
de joodse traditie gebruikte uitdrukkingswijze voor de Heer om
het tetragram uit te spreken. Men noemt God als heer de
Naam, omdat hij de bron is van alle leven, van alle
mogelijkheden waaraan een naam gegeven kan worden. En hemel is
dan ook de wereld waar alles waaraan men mogelijk een naam zou
kunnen geven, zijn plaats heeft, waar alles vandaan komt, zijn
wortel heeft en waar alles heen gaat, dus naar huis terugkeert en
met alles wat daar ook is of was of zijn zal, in een eenheid
verbonden is. Dat wil zeggen dat aan de ene kant van de dualiteit
deze eenheid is en aan de andere kant het tegenovergestelde is,
de veelheid. Aan de ene kant is het leven in zijn geheel, aan de
andere kant is de weg tot dit volledige leven. En deze
tegenstelling van thuis-zijn en op-weg-zijn is toch wel in feite
de waarheid.
Eigenlijk is dit merkwaardig: wij zouden zeggen òf het ene is
waar òf het andere. Uit de taal leren wij dat waarheid zowel het
ene als het andere is. Dat zou dan de beleving zijn «zoals de
dagen van de hemel op aarde», Deuteronomium 11 vers 21.
Hemel mannelijk, aarde vrouwelijk; hemel het verborgene, aarde
het manifeste. Hemel het goddelijke, aarde het menselijke. De
hemel laat het regenen en de aarde toont de pracht van de groei,
de veelheid van het spectrum. In de overleveringen welke
vertellen van de weg van de mens op de hier geopenbaarde wereld,
wordt gezegd dat de man aan de vrouw geschenken moet geven, dat
zij zich zou moeten kunnen tooien, dat hij haar de vreugde van de
liefde moet geven, dat hij haar in ieder opzicht moet voeden.
Zijn dat niet toch ook de betrekkingen van de hemel tot de aarde?
In het leven van de mens zijn dat de invloeden van het
niet-bewuste op het bewuste. Het lichaam van de mens, dat wat het
geheim, het innerlijk omhult, is het vrouwelijke, het manifeste.
Het wil graag geschenken ontvangen, geliefd worden, sterk en
gezond zijn, mooie ontmoetingen beleven. De manifeste wereld zou
graag van de andere zijde de volheid ontvangen, zoals een
geliefde vrouw die krijgt. En ons leven hier, zoals wij hier
leven, zou toch graag precies hetzelfde willen.
De wereld zoals die hier manifest aanwezig is, bevindt zich in de
situatie van iemand die vol verwachting verloofd is. Zij zou
graag in blijdschap leven. Maar het leven hier, met de
onzichtbare bruidegom, brengt haar in verleiding. Evenals de
zwaartekracht trekt zij de bruid in het concrete, in het zware.
Wetmatigheid wordt graag in aardse nauwkeurigheid geformuleerd.
De bruid verlangt naar geschenken. Als de bruidegom, die immers
ook de andere kant van de dualiteit van het leven voorstelt,
onzichtbaar is, licht, snelvoetig, de indrukwekt ervan door te
gaan, er niet op het juiste moment te zijn, en anderen bieden
haar hun geschenken aan, tastbare, causaal begrijpelijke,
geschenken, dan koketteert de bruid met hen.
Noemen wij de bruid dan dom, dwaas? Ja zeker, maar laten wij toch
vooral niet vergeten dat de liefde niet tot het gebied van het
wetmatige alleen behoort. Liefde brengt een nieuwe dimensie in
het spel. Omdat liefde een zich overgeven betekent en een
ontvangen, juist omdat men liefheeft, kan men haar niet met de
maatstaven van de wetmatigheid meten. Liefde is onberekenbaar en
dat is wel het verrassende, het maakt dat zij steeds nieuw kan
zijn, altijd fris en jong en tegelijk oud en vertrouwd, zeker en
onzeker. Het is een voortdurende opwindende belevenis.
De koopman zal ook in de liefde berekenend zijn, zien of het de
moeite loont. Hij die leefheeft neemt teleurstellingen op de koop
toe, ondergaat wanhoop, gloeit van jaloezie. Maar hij heeft lief
en kan niet zeggen waarom. Hij vindt vragen naar het waarom
hinderlijke domheid. Hetzelfde geldt toch ook voor het geloof.
Als men gelooft omdat de ander bewijst dat hij de moeite waard
is, dat hij de verwachte prestaties levert, dan heeft dat niets
te maken met geloof. Dan zou het een voordelige of nadelige zaak
zijn en men zou naar believen kunnen in- of uitstappen.
Als men hoop heeft omdat een esoterisch of exoterisch planbureau
voorrekent hoeveel kansen men heeft dat de hoop in vervulling zal
gaan, dan gaat het eveneens om een politieke verwachting
afhankelijk van koopmanschap. Maar hoop zal pas hoop heten als de
toestand diep wanhopig lijkt te worden, als de kans op vervulling
nul zou zijn. Hoop wordt gemeten met maatstaven van het
onzichtbare, juist vanuit de hoedanigheid van de liefde. Niet
voor niets worden geloof, hoop en liefde in één adem genoemd.
Omdat men de mens in de fase van de arissa, van de
verloving dus, niet helemaal vertrouwt, - men kent zichzelf toch
in dit leven, iedereen, zonder uitzondering ‑ heeft men het in
het joodse gebruik zó geregeld dat de eigenlijke verloving van
een aanstaand echtpaar slechts enkele minuten voor de
huwelijksvoltrekking plaatsvindt. Door dit gebruik drukt men de
gebruikelijke zwakheid uit van de mens in de wereld van dit
leven. De mens zal en zal steeds weer opnieuw bezwijken voor de
verlokkingen van het concrete, causaal overzichtelijke leven in
het tijdruimtelijke. Daarmee bedoelt men niet dat de mens in deze
wereld een dom en zondig monster is. Ik geloof dat het hier gaat
om het geheim van het kwaad. God, gezien onder zijn naam
adonai, de Heer, maakt de wereld immers van uit zijn
hoedanigheid van barmhartigheid, genade en liefde. En waar zou de
zin van de barmhartigheid blijven als niet de zonden en de
ontrouw als realiteit aanwezig waren?
Dat er tussen verloving en huwelijk zo'n korte tussentijd ligt
wil alleen maar zeggen hoe onvergetelijk kort het leven van de
mens in deze wereld is, vergeleken met dat wat wij proberen uit
te drukken met het woord eeuwigheid. De arissa, de
verloving, het leven hier, het verlangen, is van belang als
voorportaal voor het huwelijk. Het huwelijk zelf, het verbonden
zijn van de beide kanten van het begrip chajim, van het
begrip leven, is eeuwigheid.
Er wordt niet of nauwelijks over de ontrouwe bruid gesproken,
maar wel zeer vaak over de ontrouwe vrouw of over de weduwe of
over de gescheiden vrouw. De liefdesverhouding is met het
huwelijk niet tot een eind gekomen. Het leven is met het verlaten
van deze wereld niet afgesloten.
De mens beleeft in de andere, verborgen kant van zijn leven de
volheid van het complete leven omdat hij daar niet aan tijd en
ruimte gebonden is. Hier, aan deze kant van het leven, is er een
vroeger en later, omdat hier de stroom van de tijd vloeit. Het
gebeuren in de Bijbel, het verhaal in de Bijbel, kent niet, zoals
de overlevering als vaststaand aanneemt, dat ons leven hier
afhankelijk is van de tijd. Daar wordt altijd gezegd: «er is geen
vroeger en later in de Bijbel».
Zo wordt er verteld dat de mens op zijn weg van de conceptie tot
zijn geboorte de hele wereldgeschiedenis beleeft, hij heeft die
in zich en bij zich. Maar de engel, die volgens deze verhalen,
dit alles aan de mens laat zien, laat hem door het aanraken van
de bovenlip, alles weer vergeten. Dat wil zeggen dat hij bewust
er niet meer van weet. Want als hij dat alles zou weten, dan kon
bij immers niet meer geloven, liefhebben en hopen in de ware zin
van het woord. Hij zou weten en dienovereenkomstig
handelen. Verstandig, zoals een echte koopman. Maar de bruid
leeft in de wereld van haar geheim. Zij wacht, het duurt lang,
zij verlangt, zij is de Sulamith uit het Hooglied.
In het niet-bewuste, in de voor ons hier verborgen kant, Is dat
alles aanwezig. Daar is ook de ontrouwe vrouw, de weduwe, de
verlatene. Zij is daar naast de trouwe, de liefhebbende en
geliefde vrouw, zij is daar de onvruchtbare, kinderloze en de
vruchtbare moeder, die zich verheugt over haar kinderen. Daar in
het niet-bewuste leeft de mens in de hemel en bevat zijn leven
alles wat was, wat is en wat zijn zal. De erfmassa in zijn hier
verschijnend leven is analoog aan deze werkelijkheid. Het is de
mannelijke kant van het leven. Verlangt devrouw naar deze man?
Zoekt de mens in zijn leven hier de relaties, de verbanden,
hunkert hij naar de eenheid, verlangt hij naar het huwelijk? De
wereld is niet eenzaam, zij is als de bruid die op de bruidegom
wacht. De man, sachar, zich herinnerend, gedenkend, kent
de wereld, kent het leven. In de hemel, shamajim, is de
wereld van hier met de andere wereld, de wereld van daar, tot een
voor het causaal denkend verstand onbegrijpelijke eenheid
verbonden. Onbegrijpelijk omdat er anders geen ruimte voor
geloof, voor liefde en voor hoop zou blijven. Een verbroken huwelijk hier is ook analoog aan het verbroken huwelijk aan de andere zijde van het leven en is ook gelijk aan een catastrofe. Maar het geheel van het leven hier staat toch in het teken van de verloving, in de verwachting van het huwelijk. 28 Bovenstaande tekst is copyright © 2004 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.