ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

F. Weinreb — De Bijbel als Schepping


 

            EEN VOORWOORD EN EEN VERANTWOORDING 

 

WAAROM DIT BOEK WERD GESCHREVEN.

 

            Dit boek vereist zeer beslist enige woorden vooraf. Het is namelijk een wat ongewoon boek. Het behandelt problemen van het leven, van de wereld en van de Bijbel op een tot heden in publicaties nog niet gekende weg. Men zal vergeefs, in welke taal dan ook, naar geschriften zoeken die deze zaken op deze wijze medegedeeld bevatten. Dit boek zal daarom voor de geïnteresseerde en begrijpende lezer een sensatie betekenen. De schrijver is zich dit bewust, doch hij heeft om weloverwogen hierna te noemen redenen niettemin gemeend deze tot nog toe niet gepubliceerde en voor een belangrijk deel zelfs vergeten kennis tot aan een bepaalde afgebakende grens mede te kunnen delen. 

            Het in dit boek weergegeven weten is oeroud; het is dus geenszins een ontdekking van de schrijver. Het is echter in de laatste eeuwen, ten dele zelfs in de laatste duizenden jaren, ook in die kringen practisch verloren gegaan waar kennis ervan van onafzienbare betekenis had kunnen zijn. Met het verlies van dit weten zijn vele zekerheden omtrent de zin van het leven op drift geraakt of wel geheel verdwenen. 

            Toch is het materiaal dat grondleggend is voor dit weten gedurende de eeuwen behouden gebleven. Niet in de vorm van rollen, verborgen in grotten of op oude scherven en perkamenten, teruggevonden bij archeologische expedities. De wijze waarop het behouden bleef is veel verrassender en indrukwekkender: het was gedurende al die tijd onder ons, de laatste eeuwen zelfs vele malen gedrukt in talrijke boeken. Het is alleen sedert lang niet meer als zodanig herkend, men las over de quintessens heen, men zag het eenvoudig niet; en dat alles in de eerste plaats omdat men de sleutel ertoe had verloren. Zelden komt sterker dan hier naar voren hoe de goden die meenden de wereld te kunnen leiden “ogen hadden doch niet konden zien”. 

            Is de sleutel eenmaal teruggevonden dan zal men, zoals bij lezing van dit boek blijkt, ervaren dat het hervinden van dit weten uit het overvloedige aanwezige materiaal een eenvoudige en tegelijkertijd ongemeen boeiende, door een mens in zijn leven te volbrengen zaak is. Men zal zien dat het hervinden niet afhankelijk is van eindeloze gecompliceerde onderzoekingen waarbij spitsvondigheid, abnormale scherpzinnigheid of een fotografisch geheugen een beslissende rol spelen, dat evenmin het opschroeven tot een speciale geestelijke gesteldheid of het toepassen van practijken uit het gebied van de mystiek vereist zijn. Het is niet anders dan een simpele menselijke aangelegenheid waarvoor normaal gezond verstand voldoende is naast een goede wil en een op het wezenlijke gerichte levensinstelling. 

            Men zal zich nu wel gaan afvragen wat dan toch dat geheimzinnige en niettemin zo vaak gedrukte materiaal is en hoe het mogelijk was dat de sleutel tot het verstaan van zulke belangrijke dingen verloren ging. 

            Het materiaal wordt gevonden in het enorme complex dat bekend staat als de overlevering uit de Joodse oudheid. Een juiste, serieuze, intellectueel verantwoorde benadering van deze overlevering blijkt tot verrassende resultaten te voeren, tot ongekende mogelijkheden. Men kan zonder overdrijving zeggen dat een nieuw heelal zich dan opent. 

            Dit oude weten baseert, zoals ieder weten in iedere tijd zich die althans tot doel stelt, op een kennis omtrent de zin van het leven. Daar waar de bestudering van dit oude weten het gebied nadert waar het om het doordringen tot de diepste oorzaken betreffende het wezen van deze wereld, van leven en dood, gaat zij over van het karakter dat gekenmerkt wordt door algemene formuleringen, voortvloeiend uit mechanische, materiële, uiterlijke samenhangen, naar dat waar de eenmalige persoonlijkheid van de met dit weten geconfronteerde mens, zijn levenswijze, zijn gedachten en verlangens, bepalend worden voor zijn begrips- en bevattingsvermogen. De benadering van het wezenlijke in de wereld staat in verband met het wezenlijke van de mens en heeft daardoor een zeer persoonlijk karakter. Ieder mens geeft aan de wereld op weer andere wijze uitdrukking.

            Het was dan ook een oude gewoonte dat deze dieper en verder gaande weg van benadering slechts van leraar op leerling werd overgedragen, rekening houdend met de instelling en de geaardheid van de leerling om de strekking van het grootse van de diepste zin van het leven op de juiste wijze te vatten. Het vereiste wijsheid en ingetogenheid van de leraar om de leerling, gezien diens persoonlijkheid, dat te geven wat onder die omstandigheden het maximum vormde. De andere kant immers van de kennis van de diepste oorzaken en krachten houdt de mogelijkheid in tot een onmetelijke, niet te breidelen materiële macht. De kans van misbruik van deze macht ten bate van onwezenlijke, beperkte doeleinden deed de leraar de diepte van de inwijding van de leerling vaak limiteren. De moderne mens, die reeds heel even heeft geproefd aan de consequenties van het doordringen in enkele geheimen van de materie, zich o.a. uitende in begrippen als kernenergie, moderne psychologie en biologie, zal deze instelling t.o.v. het inwijden van leerlingen niet meer als vreemd, bekrompen of onjuist aanvoelen. 

            Tengevolge van de ernstige vervlakking van de inzichten en de levenswijze van de mensheid, door de reeds gedurende eeuwen voortschrijdende veruiterlijking, kon de kennis van het wezen der dingen niet meer of slechts zeer gedeeltelijk worden overgedragen. Men raakte de weg voor de juiste, systematische, alles omvattende benadering kwijt. Men wist niet meer dat de persoonlijkheid voor de diepte van de kennis bepalend was en men noemde dat wat men door uitholling van de persoonlijkheid niet meer vatten kon “het geheim”. Zo ontstond er een foutieve waardering, een misvatting van de betekenis van het geheim. Dit bracht mee een spelen met geheimzinnigheid, met ongemotiveerde geheimdoenerij, een gescherm met vreemde, onbegrepen uitdrukkingen. Het steeds groter wordende gebied van het niet-weten van het wezenlijke werd voedingsbodem voor het ontstaan van vreemde, voor het menselijke angstwekkende reacties, aanduidende dat de mens intuïtief besefte dat hij hier wel weten kon doch dat hij niet meer wist hoe. Het werd het gebied waarin het niet-weten van wat men wel degelijk weten kon, van het geheim een bespotting maakte, waarin met diepe menselijke gevoelens ontucht werd bedreven. 

            De weergave van wat als kennis van de zin van de wereld in de oudheid zou hebben gegolden werd daardoor vaag, verward, onsamenhangend, om maar niet te spreken van de vele volkomen onjuiste, de betekenis van dit weten miskennende benaderingen. Alles bijeengenomen ontstond er een onbevredigend beeld, daarom terecht onacceptabel voor degeen die serieus de zin van het bestaan wilde weten en die daarnaar wilde leven. 

            Ook de leraren wisten meestal niet meer hoe met het door hen gelezen en bestudeerde materiaal het wezen der dingen te benaderen. Tallozen onder hen beseffen niet eens meer dat er een weten omtrent het wezen der dingen bestaat; zij menen dat de Bijbel en de overlevering slechts uit de oudheid stammende mededelingen zijn over de geschiedenis en de levensgewoonten van een groep mensen, vermengd met mythen en sagen, verlucht met al dan niet aanvaardbare opvattingen over recht, moraal, hygiëne of ethiek. 

            Gezien het steeds verdergaande verlies door de mensheid van het weten omtrent het hoe en waarom van dit leven, het daardoor stuurloos worden en het zich in wezen onbevredigd en ongelukkig voelen, meende ik dat zulk een tijd het rechtvaardigde te wijzen op het bestaan van dit reservoir van onmogelijk geachte kennis, van een wijsheid van een geheel andere orde. Deze kennis biedt vaste maatstaven zij kent geen vaagheden en speculaties. Zij geeft zekerheden voor het leven, zij geeft inzicht in de zin van het bestaan en zij is logisch, systematisch, alles omvattend. Daardoor voldoet zij ook aan het gerechtvaardigde verlangen van intellectuele aanvaardbaarheid. Zij zal ongetwijfeld de eerlijke, naar waarheid zoekende moderne mens aanspreken. 

            Tegelijkertijd brengt zij vaste menselijke normen in de plaats van een koud, de mens als levende persoonlijkheid neerdrukkend wereldbeeld van een mechanische oneindigheid in tijd en in ruimte, van een relativering van de menselijke maatstaven. Bovendien zal zij een voortzetting blijken te zijn van de verloren oude weg van de religieuze mens, van de weg waarvan de moderne mens, ondanks alle zijn denken beheersende progressiviteits-complexen, toch het intuïtieve weten heeft dat hij bestaan heeft en waarvan hij een stille onuitgesproken hoop bezit dat hij hem eens weer zal hervinden. Het is de weg welke de mens verloor door de zich opdringende vervlakking, vaagheid, schijnheiligheid en die hij door het construeren van velerlei theorieën op gebieden als filosofie, metaphysica, theologie, ethiek en historie vergeefs tracht terug te vinden, door dit hopeloze vergeefse steeds moedelozer en sceptischer wordend. Het is ook de weg die hij door het experimenteren met of het forceren van allerlei stelsels op politiek of maatschappelijk gebied vruchteloos hoopt te herwinnen, pogingen die daarom alleen maar kunnen uitlopen op dodelijk pessimisme, cynisme en opportunisme. Wat bereikt werd was dat het doel, het hervinden van het wezen der dingen, moest plaats maken voor een meedogenloos, hard, natuurwetenschappelijk wereldbeeld, met statistische, op de wet van de grote getallen baserende normen, in plaats van de gezochte alles omvattende en alles doordringende menselijke. 

            Behoefte aan verdoving en verstrooiing, aan spel, - dat immers, in welke hoedanigheid het zich ook voordoet, neerkomt op het buiten sluiten van de realiteit, op het creëren van een schijnwereld, - zijn de uiterlijke tekenen van dit opgeven van de hoop op het terugvinden van de weg van de religieuze mens. Ook het zich vastklampen door zo velen aan iedere vreemdsoortige, het ware menselijke omnevelende “geestelijke” stroming, als zij slechts de indruk wekt of ook alleen maar pretendeert totaal te zijn of afkomstig te zijn van andere sferen, van gebieden die iets te maken hebben met het geven van geloof en vertrouwen, van werelden buiten de zintuiglijk waarneembare, zijn aanwijzingen van menselijke behoeften en van menselijk zoeken; vooral echter ook van angstige menselijke eenzaamheid en van diep menselijk leed. 

            Deze tijd van tragisch pessimisme vraagt om herstel van zekerheden waaromheen het weer zin heeft een nieuw leven en een andere wereld op te bouwen. Om die reden meende ik dat het niet alleen gerechtvaardigd, doch dat het zelfs noodzakelijk was een tip van de sluier op te lichten en daarmede te wijzen op het bestaan van deze ongekende wereld, sedert het begin van de mensheid de zekerheden voor het leven bevattende. 

            Meer dan dat kan ik in een boek dat het eerste en enige is hetwelk op dit gebied überhaupt verschijnt, dat gezien het volkomen nieuwe en onbekende van het onderwerp niet anders dan een voorzichtig algemeen inleidend karakter kan dragen, niet doen. Het bevat bij lange na nog geen honderdste deel van hetgeen ik met behulp van het in mijn bezit zijnde uitgewerkte materiaal zou kunnen schrijven. Doch reeds deze korte en vluchtige blik in die zich daar openende wereld is zo fascinerend, opent dusdanige perspectieven, dat men zich steeds opnieuw afvraagt hoe het mogelijk is dat dit alles inderdaad bestaat en hoe het bestaan kon zo dicht bij ons zonder dat men er zelfs ook maar een vermoeden van had. Men zal zich ook afvragen wat de oorzaak was van het verschijnsel dat men “ogen had en niet kon zien”. 

 

HET OPENBARE GEHEIM. 

 

            Is dit doen van mededelingen omtrent zaken het wezen der dingen rakende nu niet in strijd met het hiervoor besproken door alle eeuwen heen gehandhaafde gebruik deze problemen slechts te benaderen van leraar tot leerling en dan ook nog slechts indien en voorzover de leerling door zijn levensinstelling en levenspraktijk het vertrouwen wekt dat deze kennis bij hem niet in verkeerde richting zal gaan groeien? Dat ik zelf deze vraag stel laat zien dat ik dit probleem heb overwogen. Aan de ene kant een wereld die geestelijk, van menselijk standpunt, aan de rand van de ondergang leeft, die door het niet meer weten van het waarom en hoe der dingen verloren gaat in het zoeken van allerlei geraffineerde doch vooral om de wanhoop te verdrijven afdoende middelen van verdoving, van roes-opwekking, een wereld die leeft in hardheid, opportunisme, cynisme, egoïsme en die daardoor ook materieel op een catastrofe dreigt uit te lopen. Aan de andere kant het weten en de ervaring dat het diepste van het wezen der dingen verborgen moet blijven zoals de ziel in het lichaam, het zaad in de vrucht, de kern in het atoom. Dat dit diepste slechts kan worden overgedragen in stilte aan degeen die toont dat hij het kan opnemen, wiens levensinstelling erbij past. Slechts hij zal begrijpen dat men het wezenlijke op andere wijze benadert dan door het willen zichtbaar maken van de ziel, het lospeuteren van het zaad of het vrijmaken van de atoomkern. Hij zal weten dat dit in de sfeer van het algemene mechanische, van het statistisch meetbare brengen van het wezenlijke, dodelijk is voor hem en dat het ook anderen te gronde kan richten. Alleen door het voor de zintuiglijke waarneming verborgen blijvende wezenlijke, door de bescherming ervan door de wel waarneembare materiële omhulling waarmede het in zijn tegenstelling een eenheid vormt, is het bestaan in deze wereld mogelijk. 

            Tegenover elkaar staan dus enerzijds de in een roes naar de afgrond tuimelende wereld, pathologisch verzot op het zichtbaar, zintuiglijk waarneembaar willen maken van het wezen der dingen, van de kern van het bestaan, van dat wat juist leven gevende zin heeft zolang het gehandhaafd blijft in zijn zich aan de zintuiglijke waarneming onttrekkende staat, en anderzijds het aanwezig zijn van een weten van dezelfde hoedanigheden als dit wezenlijke, dat op dezelfde wijze omhullende bescherming verlangt om niet vernietigd te worden en om niet vernietigend te werken. De spanning van deze twee uitersten wordt nog vergroot door de wetenschap dat slechts het terug geven van de kennis van het wezenlijke de zekerheden kan doen hervinden die het leven weer tot een menselijke vreugde kunnen maken en aan de wereld een menselijke grondslag kunnen geven. Slechts het geven van dit diepste en heiligste aan de wereld zou het onheil afwendbaar kunnen maken.

            De oplossing van dit dilemma van tegenover elkaar staande uitersten ligt in het beginsel dat een van de voornaamste bestemmingen van de mens het vertellen van de wonderen van de wereld is, van de onvermoede diepten van de structuur van het leven. Dit principe vindt in de Bijbel o.a. uitdrukking in het “vertelt onder de volken zijn heerlijkheid, onder alle natiën zijn wonderen”, (Ps. 96:3), of in het “looft den Here,. . ., maakt onder de volken zijn daden bekend,. .., gewaagt van al zijn wonderen”, (Ps. 105:1-2). Het mededelen van deze "“wonderen” is een ernstige zaak, het moet daarom zoals ieder doceren, ‑ en het doceren is in wezen toch eigenlijk niets anders dan het vertellen van wonderen, ‑ ook een eerlijke, naar waarheid strevende zaak zijn. Het is vooral niet iets dat met hoogdravende frasen, de feiten verdoezelend met halfheden en vaagheden, aan goedgelovigen mag worden geschonken. Het wonder moet niet de omnevelde, doch juist de klaar wakkere mens ontroeren. Deze mens zal dan in vreugdevolle verbazing de weg naar het wezen der dingen en naar de zin van het bestaan wel vinden. Het zal dan ook zijn persoonlijke weg zijn en het zal van hem afhangen wat hij op die weg ontmoet en wat bij hem zal blijven. Hij kan dan zeggen dat hij het wonder heeft gezien en is blijven leven. 

            In dit boek wordt nu van dit “wonder” verteld. Het geeft een nog ongekende blik op het wonder van de wereld zoals dit zich ontvouwt in de schepping die onder de naam “Bijbel” bekend is. Onder schepping versta ik in dit verband iets dat, zoals het geval is met het heelal of het leven, per definitie niet door mensen gemaakt kan zijn, doch dat als een overrompelend, onontkoombaar gegeven steeds tegenover de mens staat, waarop zijn bestaan is gegrondvest. In dit boek wordt de Bijbel dus niet als een geschiedenisverhaal, niet als een bron voor moraal, recht, theologie, ethiek, hygiëne of als wat dan ook waarvoor men de Bijbel steeds aanzag, voorgesteld, doch als een puur wonder, een als het heelal of het leven bewijsbaar, aantoonbaar wonder.

            Aan het diepste wezen der dingen, aan de kennis van het te materialiseren wezenlijke, wordt niet geraakt, kan, door de afhankelijkheid van do persoonlijkheid van degeen die het benadert, in zulk een boek niet eens worden geraakt zonder een gevaarlijke verwarring te stichten. 

            Er blijft daarom een met nauwlettendheid bepaald breed niemandsland bestaan tussen de verst gaande mededeling in dit boek en het gebied van het diepste wezen der dingen. Wel echter is met dezelfde nauwlettendheid erop toegezien dat de door zijn levensinstelling daartoe in staat zijnde lezer herhaaldelijk een blik kan werpen op dit gebied, dat hij verhevenheden kan betreden die hem het bestaan en de geaardheid ervan openbaren. Hij zal van hieruit in een andere wereld kunnen zien. Want aan de primaire bedoeling van dit boek, het scheppen van een mogelijkheid de weg terug te vinden naar de verloren gegane zekerheden, wilde ik in ieder geval met nadruk voldoen. In tijden van ernstig gevaar, tijdens vernietigende epidemieën, wordt volgens oud Joods gebruik de Thora, die anders in het leerhuis moet blijven, door de straten van de met ondergang bedreigde stad gedragen opdat de plaag ophoude. 

            Naast deze, op zichzelf reeds beslissende motieven, staat het feit dat, met name in de laatste eeuwen, over Bijbel en overlevering in onwetendheid over de zin en betekenis ervan, zoveel op een dusdanige manier is geschreven dat een volkomen foute en misleidende algemene opinie erover is ontstaan Oude bronnen, met compacte, alleen door ingewijden te begrijpen wijsheid worden massaal gedrukt, vaak vertaald, door onwetenden geanalyseerd en uiteraard fout gecommentarieerd en daardoor dwaas geïnterpreteerd. En dit alles blijft maar steeds onweersproken, daardoor de indruk wekkend dat deze interpretaties aanvaardbaar zouden zijn, dat wie zwijgt toestemt. Dit zwijgend toezien hoe een mensheid het voornaamste, dat wat haar een zin aan het leven vermag te geven, uit onbegrip afbreekt, is een houding welke een angstaanjagende onverschilligheid voor het wezenlijke verraadt, welke waarden als maatschappelijke status, nationale trots, wetenschappelijke en technische vooruitgang, laat prevaleren. Het wil heel vaak ook zeggen dat men niet eens meer anders weet, dat men genoegen heeft genomen met een partiële, met een schijnwereld. Ook om deze situatie niet onweersproken te laten is dit boek geschreven. 

            De kennis van het wezenlijke is niet een geheim waarvan de een zich kan meester maken om de ander het deel hebben eraan dan te misgunnen, om het voor de ander af te sluiten. Het geheim van deze kennis is er opdat iedereen het zoeke, het is er om de mens de vreugde van het vinden te schenken. Het wil juist gevonden worden omdat met het vinden de eenheid tussen wezen en verschijning, de eenheid tussen de tegenstellingen, ontstaat. Wie het wonder van de wereld zoals de Bijbel dit openbaart heeft ervaren, staat aan de drempel van het gebied van dit geheim.

 

            Het weten van het wezen der dingen vormt een gesloten systeem dat het bewijs van zijn werkelijkheid in zich draagt zoals dit b.v. ook het geval is met het heelal. Zoals men alleen in bewondering kan beamen dat het heelal een imponerende schepping is, zo zal men bij lezing van dit boek kunnen zeggen dat de Bijbel een nog indrukwekkender schepping is. Indrukwekkender omdat hij niet alleen het wonder vertoont van een onvermoede mechanische samenhang zoals die ook in het heelal en m het leven bestaat, doch omdat hij tegelijkertijd met deze mechanische samenhang de zin ervan openbaart. De mechanische samenhang blijkt tevens de structuur van het gebeuren te bevatten, houdt ook de maatstaven in waarmede oordelen kunnen worden gevormd en handelingen kleur en betekenis krijgen als bepalende krachten in de gang van de wereld. De mens herkrijgt daarmede de zekerheden omtrent de zin van het bestaan zonder welke zijn leven troosteloos en onaanvaardbaar is, zonder welke hij eigenlijk niet leven kan. 

            Aan dit systeem valt, zoals men bij het lezen van dit boek zal zien, evenmin te wrikken als b.v. aan het bestaan van de omloopbanen der planeten of aan het verschijnsel van de zwaartekracht. Het is gebouwd met even wonderbaarlijke samenhangen, zich uitstrekkende tot over de kleinste onderdelen en gaande tot de kern der dingen. Dit boek toont aan dat de Bijbel inderdaad een schepping is, dat hij meer nog dan het heelal en het leven alle kenmerken ervan draagt.  

            Daarom heeft dit boek ook niets uit te staan met de in tijd en variatie eindeloze discussies tussen theorieën of theologiën welke in de Bijbel een in de oudheid ontstaan boek zien. Over een schepping valt niet te discussiëren; men kan haar zien of men kan haar negeren. Men kan echter geen beschouwingen openen over het feit of het aardse zonnejaar 365¼ dagen telt of niet. Men kan er ook niet voor of tegen zijn. Het aantal dagen van het zonnejaar vormt een zekerheid. Daarom kende het oude Jodendom ook geen theorie of theologie over de Bijbel. Het bevatte slechts de levenspractijk welke vorm gaf in het leven aan de structuur die de Bijbel betreffende dit leven openbaarde. 

            Het naar voren komen van dit systeem zal de lezer ongetwijfeld grote verrassingen bereiden, het zal hem dieper raken dan de ontdekking van de structuur van het heelal, van de wetmatigheden in de natuur. Het is sensationeler omdat het niet vermoed was en toch in stilte eigenlijk toch weer werd verwacht. 

 

 

 

 

 

 

ENIGE OPMERKINGEN OVER DE BRONNEN EN OVER DE VORM. 

 

            Hoewel dit boek spreekt vanuit het weten van het oude Jodendom is het zo opgezet en geschreven dat het door iedereen in deze tijd, tot welke overtuiging of kerkelijke gezindte hij ook behoort, zonder enig bezwaar zal kunnen worden gelezen. Men kan het, zoals men in het algemeen ook zonder verdere overwegingen betreffende overtuiging of kerkelijke gezindte doet, op dezelfde wijze lezen als een boek dat de structuur van het heelal of van het leven openbaart. Men zal door de mededelingen bewogen kunnen worden, men zal een nieuw wonder waarnemen. En iedereen zal dan, afhankelijk van zijn persoonlijkheid, de weg zien die naar het wezenlijke leidt. Het is de weg die hem tot God zal voeren. Van alle richtingen, vanuit een grote kring, gaan er wegen naar het middelpunt. Iedereen zal vanuit zijn plaats, van de plaats ook van de gemeenschap waarin hij is opgegroeid of waartoe hij zich voelt aangetrokken, de weg naar het wezenlijke gaan. Daar in het doel vloeien alle wegen samen. De schrijver van dit boek voelde zich als Jood alleen gerechtigd vanuit zijn weg te spreken, wetende echter dat het wonder dat hem als zo velen in vroeger tijden bewoog die weg te gaan, iedereen tot aanleiding kan worden de weg in te slaan waartoe hij in deze wereld is. Zodat van alle richtingen de mensen kunnen toestromen naar het ene doel, de plaats waar God is te vinden. Op alle wegen wordt het leven gerealiseerd. Dit boek toont slechts de betekenis aan van het gaan van de weg naar het wezenlijke. Iedereen heeft dan slechts in te vullen wat betrekking heeft op zijn weg om die met vreugde en overtuiging te kunnen inslaan. 

            Het oude Joodse weten was de kennis van de Bijbel als schepping. Onder het begrip Bijbel kende men toen uiteraard slechts het Oude Testament. Waar dus in dit boek.over Bijbel wordt gesproken, is uitsluitend het Oude Testament bedoeld. Bovendien baseerde dit weten met name op dat wat als het grondleggende, als het kernverhaal van de Bijbel, werd beschouwd. Juist dit kernverhaal werd als een schepping geweten. Het wordt gevormd door de eerste vijf boeken, de zgn. Pentateuch. Daar ik de weg van het oude weten volg baseert dus ook het in dit boek medegedeelde met name op de Pentateuch, hoewel ik gemakshalve meestal toch het woord Bijbel, dat op het gehele complex betrekking heeft, blijf gebruiken. 

            Er wordt in dit boek herhaaldelijk verwezen naar bepaalde plaatsen in de Bijbel zonder deze verder te citeren. Het boek zou namelijk te omvangrijk zijn geworden als alle behandelde plaatsen in extenso zouden zijn opgenomen. Een practische raad aan de niet zo met de Bijbel vertrouwde lezers is daarom deze plaatsen eveneens door te lezen en vooral ook om de tekst steeds bij de hand te hebben. 

            Voor dit in het Nederlands geschreven boek is in het algemeen voor de vertalingen van de enkele geciteerde stukken de tekst gevolgd van de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Iedere vertaling heeft, hoe dan ook, principiële gebreken. Uit dit boek zal blijken dat vertalingen eigenlijk voor het begrijpen van het wezenlijke uitgesloten zijn en dat de benadering daarom dan ook op geheel andere wijze plaats vindt. De vertaling speelt dus in dit geval practisch geen rol. Zij is dan slechts een verstaanbaar medium dat het mogelijk maakt om met de oorspronkelijke tekst in contact te treden. En dan doet het al dan niet juist zijn van een vertaling minder ter zake. De lezer kan zich dus even goed van iedere andere vertaling bedienen. 

            Dit boek gaat nl. uit van de oorspronkelijke tekst van de Bijbel, zoals deze in het Hebreeuws bestaat. Van de Hebreeuwse tekst is het bijzondere, dat hij door alle tijden heen ongewijzigd is gebleven. Dit heeft niets slechts betrekking op de strekking en de gebruikte woorden, doch geldt bovendien voor iedere letter. Daarbij ontmoet men het voor alle andere geschriften ongekende verschijnsel dat zelfs zgn. fout geschreven woorden in de “foute” schrijfwijze blijven bestaan, dat zichtbaar overtollige letters niet worden geschrapt en dat onmiskenbaar missende letters niet worden ingevoegd, dat sommige letters zonder enige voor de lezer blijkende reden midden in de tekst heel groot of heel klein zijn geschreven, midden in een woord vaak, dat er ineens letters op hun kop staan, etc. Dit feit toont reeds aan dat hier iets heel bijzonders met die letters het geval is, dat zij een geheel andere functie mede moeten vervullen naast die van het vormen van een woord. Anders zou in de loop der vele eeuwen een en ander reeds lang zijn veranderd, “verbeterd”. In vertalingen kunnen deze facetten natuurlijk onmogelijk blijken. Wij zullen daarom een geheel andere weg dan die van de vertaling volgen om de lezer met de bedoeling van deze oorspronkelijke tekst vertrouwd te maken. 

            Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de uitspraak van de Hebreeuwse woorden is weergegeven. Ik heb in het algemeen de in vertalingen meest voorkomende weergave gekozen. Want ook hier speelt een en ander geen rol omdat de wijze van benadering niets heeft uit te staan met deze of gene uitspraak of schrijfwijze in het Nederlands *) 

                *) Zonder dat het dus hier verder ter zake doet, zij slechts vermeld dat de “sh” in de weergave der Hebreeuwse woorden uitgesproken dient te worden als de Duitse “sch” en de “g” als de Duitse “g”. Dit, om de woorden althans niet fout uit te spreken. Doch nogmaals: de lezer zal zien op welk een verrassende wijze de oorspronkelijke tekst kan worden benaderd. Hij zal dit boek daarom gemakkelijk en zonder enig bezwaar evenals ieder ander boek kunnen lezen, ook zonder enige kennis van het Hebreeuws. 

            Het begrip overlevering heb ik in de tekst niet nader gespecificeerd. Het zal de meeste lezers onverschillig laten onbekende namen van gebruikte bronnen vermeld te zien. De namen zeggen niets en werken vermoeiend. Als bronnen heb ik die gekozen waarvan menselijkerwijs vaststaat dat zij uit de oudheid stammen. Bovendien heb ik bij voorkeur zulke bronnen gebruikt en zulke gegevens daaruit besproken welke bij de enigszins op dit gebied georiënteerde of gespecialiseerde lezer vrij algemene bekendheid genieten, zodat hij ook zonder bronvermelding zal weten waar zij vandaan komen. Ik heb in dit boek vermeden minder bekende bronnen te gebruiken. De meeste van de gebruikte bronnen zijn zelfs in vertalingen bekend. De geïnteresseerde lezer kan in een register achter in het boek de voornaamste gebruikte bronnen terug vinden evenals een beperkte bibliographie, bevattende de belangrijkste gepubliceerde algemene bronnen op dit gebied. 

            Terwille van de continuïteit en de leesbaarheid van de tekst zijn verklarende noten of noten welke iets dieper op het onderwerp ingaan, eveneens achterin het boek onder het hoofd “noten en aantekeningen” geplaatst. 

            Tenslotte zal een uitgebreid trefwoorden-register de lezer helpen de verschillende plaatsen waar een bepaald onderwerp is behandeld met elkaar te vergelijken. Heel vaak zal deze vergelijking het inzicht in de diverse onderwerpen kunnen verdiepen. 

 

            Het was uiterst moeilijk een verantwoorde vorm te vinden waarin de stof kon worden weergegeven. Het betrof immers een volkomen nieuw gebied, er waren nagenoeg geen aanknopingspunten met de lezer reeds bekende onderwerpen, er kon niet worden verwezen naar bestaande litteratuur. Een voor de moderne mens begrijpelijke terminologie was op dit gebied evenmin aanwezig. Ik voelde mij daarom als iemand uit deze moderne tijd die het huidige natuurwetenschappelijke en maatschappelijke wereldbeeld moest uitleggen aan een Egyptenaar uit de tijd der Pharaos. Hoe moest ik beginnen, hoe moest ik de heden ten dage zelfs aan middelbare scholieren bekende termen omschrijven opdat de oude Egyptenaar mij niet zou misverstaan. Hoe te spreken over de beginselen van de atoom-structuur, van de scheikunde, van de moderne wiskunde, van de economische structuur, als ik naar niets van het oudeEgyptische wereldbeeld zou kunnen verwijzen.

            De vergelijking is niet overdreven, de afstand is minstens zo groot. Vooral het gevaar misverstaan te worden doemde onder het schrijven steeds weer op. Want niets is funester dan de voorbarige conclusie van de lezer die daarmede onjuist verband legt met hem uit zijn wereld reeds bekende begrippen. Is eenmaal zulk een verkeerd verband gelegd dan blijft de lezer in foutieve richting verder denken. Daarom heb ik de te bespreken materie steeds weer heel voorzichtig, op het eerste gezicht misschien wat wijdlopig, benaderd. Om dezelfde redenen verviel ik op sommige punten noodzakelijkerwijs in herhalingen. Ook heb ik vaak door nader verklarende tussen-zinnetjes of tussen-voegsels, die de indruk kunnen wekken van onnodige, irriterende herhalingen, trachten te voorkomen dat men bij zichzelf verkeerde voorstellingen ging opbouwen. Het gevaar voor misverstaan leek mij, gezien deze nieuwe, explosieve materie ernstiger dan het risico door wijdlopigheid en wellicht voor sommigen onnodige en dus hinderlijke herhalingen, te irriteren. Natuurlijk kon ik deze voorzieningen niet overal toepassen. Ik hoop echter dat de lezer juist door de gevolgde vorm van de uiteenzettingen al te snelle vergelijkingen zal vermijden. Om die reden adviseer ik de lezer ook dringend de volgorde van dit boek in acht te nemen. Overgeslagen passages of hoofdstukken zullen de rest onbegrijpelijk kunnen maken, of wat nog erger is, tot misverstaan aanleiding kunnen geven.

            Ik stond ook voor het alternatief of dit eerste, algemeen inleidende boek, een zuiver wetenschappelijk karakter moest dragen, bestemd voor een zeer beperkte kring van belangstellenden, of wel dat het door een populair-wetenschappelijk karakter zoveel mogelijk lezers moest kunnen bereiken. Aan beide uitersten kleefden vele bezwaren. Ik heb daarom getracht een middenweg te bewandelen. De dieper zoekende wetenschappelijke lezer zal onnoemelijk veel nieuwe, verrassende stof Vinden en de algemeen geïnteresseerde zal het boek gemakkelijk kunnen lezers en niettemin de diepe betekenis van dit hervonden wereldbeeld aanvoelen. Het zal hem zeker niet onberoerd laten. 

            Zeer bewust heb ik in dit boek vermeden om door pathetische taal de lezer in een bepaalde gewenste stemming te brengen. Ik heb mij in het taalgebruik, in navolging van oude commentatoren op dit gebied, met opzet beperkt tot de meest sobere, simpele, algemeen begrijpelijke, voor geen tweeërlei uitleg vatbare woordkeus. De feiten moeten spreken, de woorden mogen alleen de weg erheen banen. Dit houdt in dat ik ook litterair wellicht mooi klinkende speculatieve vaagheden, die naar alle kanten kunnen worden uitgeduid, angstvallig uit de weg ben gegaan. De medegedeelde feiten, de wonderen welke spreken uit de schepping “Bijbel”, moeten de pathos opwekken en het gevoel geven iets zeer bijzonders ontmoet te hebben.  

            Het leek mij noodzakelijk deze verantwoording over de in dit boek gebezigde uitdrukkingsvorm eveneens in dit voorwoord te geven opdat een en ander niet zou worden misverstaan. Het onderwerp is te belangrijk en ik meen dat de inhoud van dit boek het beste kan spreken via de meest simpele vorm. De lezer is dan in staat bij zichzelf die gevoelens te laten groeien die bij zijn persoonlijkheid en bij zijn plaats in deze wereld behoren. Zo zal hij dan ook zijn eigen weg vinden. Dit wens ik hem toe. 

 

Genève, augustus 1963.                                              F. Weinreb.

 

 

 

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.