ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Archief - Notities van lezingen22 dood * Oulom habo (komende wereld)* Schomaim (hemel) * Filosofie * Logica * Wetenschap * Causaliteit * Awoudo Soro (afgodendienst) * Touro * geboorte * Jetsias Mitsraim (uittocht uit Egypte) * Makkous (10 plagen) * Krias Jam Suf (tocht door de schelf zee) * Jam Suf (schelfzee)* tijd * Midbor (woestijn)* tocht Midbor * Goloes (exil)* bezetting Kanaän * Ewer hajarden (de andere zijde van d Jordaan) * 2 Schwotim 2 stammen) * vorm * kern * kern-kringen * schimmenspel * spelen * Schaduw * Mythologie * Mitsraim Men vraagt wel eens -en in deze tijden ligt die vraag eigenlijk op ieders lippen- hoe het eruit zou zien in een leven na de dood. De antwoorden, die gewoonlijk hierop gegeven worden en die de bedoeling hebben te bevredigen, rust te geven, bewerken eerder het tegendeel. Een mens kan zich niet voorstellen, wat onder gelukzaligheid of het zitten bij Gods troon bedoeld wordt, denkt aan mooie roze of lichtblauw gekleurde plaatjes en vindt het er eigenlijk op zijn best gezegd een vreselijk vervelende dooie boel, die hij allerminst wil inruilen tegen het gekruide leven hier op aarde. Men zou nog liever in armoede en zwaar zwoegen op deze wereld willen blijven leven en in het diepst van zijn hart dankt men voor deze zaligheid, waarbij gedachten komen aan engelengezang en dergelijke. Daarom zal ook een mens nog liever levenslang een gevangenisleven leiden, een afzondering in een cel willen meemaken, dan een verlossende doodstraf, die hem in die hemel zou brengen. Dit onbevredigd zijn met het hiernamaals is een gevolg van een algemene zonde van ons, namelijk het plaatsen van dingen uit andere werelden in gedachten en logica van deze aarde en zodra men dit doet ontwijdt men eigenlijk de hemel of welke andere absolute dingen ook, want het richten van de dingen naar deze aarde, het verplaatsen ervan hierheen, betekent eigenlijk het omgekeerde van het doel van de wereld. Want immers het doel van de wereld is juist het richten van de aarde naar de werkelijke kern en onze neiging is steeds het absolute hierheen te trekken, de aarde tot maatstaf, tot kern te maken. Ieder ding wordt daarom zodra het aards gedacht en voorgesteld wordt ontdaan van zijn luister, in ballingschap getrokken, wat men ook noemt geroofd en alle mooie dingen, juist de werkelijk mooie en rustgevende dingen krijgen hier dan een valse schijn, die ook nooit kan bevredigen. De wezenlijke zonde van het heidendom was juist ook dat het God naar deze wereld wilde trekken niet alleen om God te leren kennen en zich met God te verbinden, doch alleen om God te doen zijn in een vorm van deze wereld. Het gevolg waren de beelden der goden, die op zichzelf zolang zij in het oude heidendom bestonden, werkelijk wetenschappelijk en technisch als men het zo noemen mag juist waren maar juist daarom ook vaak tot afzichtelijke gedrochten aanleiding gaven. Een mooi ding, laten wij zeggen een mooi en sympathiek mens kan in zijn projectie als schaduw er afzichtelijk uitzien, is in ieder geval een koud en vluchtig wezen dat nooit en te nimmer bevrediging van gelukzaligheid kan schenken. Men vergeet bij dergelijke vragen en problemen dat wij juist voor alle levensfasen in deze, de voorgaande en in komende werelden al van God de mededeling hebben ontvangen over het zijn en het leven in die werelden. Juist als men Gods woord als het absolute zou nemen, zou ook op dit punt niet de minste twijfel meer kunnen bestaan. De twijfel ontstaat echter als men Gods Woord eveneens naar deze wereld trekt om het hier te mishandelen. Zoals de inwoners van Sodom volgens de overleveringen met hun gasten deden. Neemt men echter het verhaal van de Bijbel als een absoluut wezenlijk geheel, dan kan men daarin zien hoe het leven in de verschillende wereldfasen zich afspeelt. Het verhaal vertelt niet om onze historische nieuwsgierigheid te bevredigen wat bepaalde mensen 3000 of 4000 jaar geleden in hun privé-leventje gedacht en gedaan hebben, doch het vertelt hoe God zulke privé-leventjes ziet, hoe hij op ieders leven een stempel drukt van het algemene en datgene waarvoor hij de aarde en alle werelden gemaakt heeft. Zo zouden wij ook het leven van mensen uit deze tijd door God beschreven kunnen hebben en zouden daarin hetzelfde terugvinden. Slechts als wij het beschrijven dan weten wij niet wat het algemene daarin is, brengen momenten naar voren, die volkomen onbelangrijk zijn en van de belangrijke weten wij niet eens of zij hebben plaats gevonden. Want als de Bijbel werkelijk alleen maar een historieboek was met wat moraal lerend uit de oudheid, waarvan wij zelfs nog een deel zouden kunnen toepassen in onze verlichte tijden, dan zouden er beslist belangrijkere geschiedenisboeken bestaan, die feiten naar voren brachten die in onze ogen politiek veel omvattender waren en dan zouden wij bij voorbeeld bij Indiërs, Grieken of Romeinen veel verhevener moraal kunnen leren kennen dan in de Bijbel. Juist dit punt is oorzaak van vele dwalingen, omdat men de Bijbel niet meer als de kern van al het leven ziet, om zo te zeggen de motor van alles wat leeft, de levensgever aan alle gebeurtenissen. En dit is de afwisseling van fasen, niet slechts een wisseling van fasen in dit leven, dit is het ook, doch deze Bijbel geldt voor alle tijden en werelden. Zij vertelt ook hoe de weg is van de ene wereld naar de andere. In het verhaal van de bevrijding uit Egypte vertelt zij hoe het leven geboren wordt uit het oude heidendom, hoe de bevrijding daaruit plaats vindt en het is dan de bevrijding ook van de hele wereld uit het heidendom. Het is echter ook de bevrijding van de individuele mens uit een andere wereld, een geboren worden in deze wereld, voor zover deze mens althans in zich draagt dat wat in werkelijkheid Israël is. Deze uittocht uit Egypte was goed zowel voor Egypte als voor Israël hoewel op het moment zelf beiden er de grootste schrik, men kan zeggen paniek, voor hadden en zo is ook de bevrijding uit Egypte het overtrekken van dit leven naar een komende wereld omdat een ander deel van de mens ook in dit leven nog gevangen is in het materiële en daaruit bevrijd moet worden, al weer tegen zijn zin. Tegen de zin zelfs oorspronkelijk van de leiders werd de mens door God haast uit Egypte verdreven. Men kan zich voorstellen hoe de Egyptenaren in werkelijke doodsangst verkeerden op dit moment van de uittocht, hoe zij dit moment al hadden zien aankomen met de voorafgaande plagen, met het lijden van het Egyptische leven en hoe nu het ergste, waarvoor men steeds gevreesd had, voor de deur stond. Men stelle zich de angst van Israël voor, dat uitging uit een leven waarbij men het toch eigenlijk bij de vleespotten zeer genoeglijk had ondanks druk en slavernij, dat men iets tegemoet ging dat onbegrijpelijk was. Hoe zou men moeten eten, waar zou water vandaan komen en waar zou men moeten wonen? Het was een wereld, die angst inboezemde en deze uittocht naar de andere wereld bracht dan ook in de eerste fasen een opeenhoping van angst en schrik. Men kwam voor een zee te staan, althans iets dat in onze wereld slechts voorgesteld kan worden door een zee, een onmetelijk iets waarvan men weet dat de mens erin vergaat zoals hij ook in de tijd vergaat en daarom de angst heeft voor de onmetelijke en oneindige tijd, die hem na dit leven te wachten staat. Men ziet achter zich het Egypte, het lichaam dat opnieuw de aanval waagt en de ziel wil terugtrekken, straffen en binden opdat nooit meer iets dergelijks zal voorkomen. Men is radeloos en moet de stap ondernemen, de zee in, niet wetend wat er komen zal. De gelovigen -en zo wordt in de overlevering verteld vaan Nachschon, de zoon van Aminadab- gingen vooruit in de zee, al dreigden zij te vergaan omdat zij geloofden dat in ieder geval de weg die God hen wees goed was en in die overtuiging alles deden wat God zei. Zij gingen vooruit en zo kwam het wonder dat de zee (of als men wil: de tijd) zich spleet en men aan weerszijden alles zag en rustig er doorheen kon wandelen. Voor de ziel is dit doorschrijden van de tijd mogelijk. Het lichaam, dat in het tijdperk van hoogste overmoed, of zoals men individueel zou kunnen zeggen van grootste wanhoop die weg ook wil ondernemen, ondervindt dat het ronde van deze wereld, van de wielen der Egyptenaren die met hun wagens het volk Israël achternajoegen, niet meer aan hun wetmatigheid voldoen, dat hetgeen rond is niet meer rond is en dat het voortbewegen geen voortbewegen meer is. Het lichaam gaat verloren op Farao na, op de kern van het lichaam na. Dan komt er het andere leven, vreemd voor Israël doch het ziet dat alles op geheel andere wijze toch weer komt, een wonderlijke wijze die het voordien nooit had meegemaakt. In Egypte verscheen God niet, men had slechts verhalen gehoord uit vroegere werelden vóór de Egyptische ballingschap dat God met aartsvaders gesproken had, aan hen verschenen was en nu zag men dat dit ook weer geschiedt in de van Egypte bevrijde wereld. Men zag dat God in Egypte wel degelijk alles gericht en geleid had, doch dat het steeds onzichtbaar voor de mens was gebeurd, terwijl het nu een dagelijkse zichtbaarheid, een dagelijks bewust gezien ingrijpen werd. En nu niet lang na deze intocht in de in de woestijn, de woestijn waarvoor men zo gevreesd had, kwam de openbaring, gaf God de zin van alles te kennen, leerde men juist in het daar gegeven Gods woord het begin van alle tijden in alle werelden kennen. Men kreeg daar de boom des levens terug, die het mogelijk maakt van het ene einde naar het andere te kijken en ook van het ene einde naar het andere te blijven leven. En het verhaal vertelt hoe ook in die bevrijde wereld het volk, dus ook de mens, juist na dit tonen van alle werelden greep naar de macht en ook daar weer viel, herhalend wat steeds van het allereerste begin af gebeurd was. Daarna kwam er een nieuwe bevrijding, een bevrijding door het overtrekken van de Jordaan om Kanaän te bezetten waarna dan tenslotte een langdurig rustig en gelukkig leven kwam, maar toch eindigde dit in een nieuwe val en ballingschap, terugkerend weer naar andere vreemde landen, maar niet terug-kerend zoals gezegd wordt naar Egypte, want dit oude heidendom is iets dat eenmaal gepasseerd is en niet meer terug komt. Men biedt zich wel aan aan Egypte als knechten zelfs, doch zoals de Bijbel zegt: de Egyptenaar wijst dit aanbod van de hand. En zo is ook -als men dit leven op deze aarde ziet als het leven in de woestijn, bevrijd uit een vorige wereld van knechtschap uit Egypte- een bevrijding van deze wereld naar een komende, naar Kanaän. Wij zien dan hoe hier in deze wereld zeer veel achter blijft, zelfs Mozes, Aharon en Mirjam, doch dat er toch iets is komend nog uit Egypte, dat doortrekt naar een andere wereld, namelijk de leider, de bevrijder Jozua met Kaleb van Juda; wij zien dan ook hoe deze andere wereld bestormd wordt, een andere wereld die nog niet bevrijd is doch juist in een grote strijd, waarbij niet onze maatstaven mogen gelden, wordt genomen. Dit verhaal gaat steeds gewoon door. De mensheid in Egypte leeft, die in de woestijn leeft en die in Kanaän leeft. Het zijn slechts verschillende fasen in het leven en zo gaat het leven van de ene wereld naar de andere over op het moment van overtocht in angst, soms niet eens, maar toch in het verlaten van het ene en het komen van het andere. Als Kanaän veroverd wordt behoudt Israël toch aan de overzijde, aan de woestijnkant het leven. Deze wereld wordt dan ook niet verlaten van de mens, slechts trekt het bewuste, het mannelijke vooruit om deze andere wereld te veroveren en als die andere wereld veroverd is, leven de stammen Gad, Ruben en half Menasse tezamen met de stammen aan de Westelijke kant van de Jordaan in een volkomen eenheid. Iedere poging tot splitsing van deze twee werelden wordt daarom fel afgewezen omdat er juist verbinding moet zijn tussen. deze en andere werelden, doch een verbinding eerst nadat die andere werelden bevrijd zijn, de Kanaänieten dat niet meer in hun tweeheid, in hun koopmanschap regeren doordat God in zijn eenheid daar kwam wonen. Er is dus niets vreemds in deze overgang van de ene naar de andere wereld. Vreemd is het slechts voor hen die niet weten wat de Bijbel is en waartoe zij ons is gegeven. Men kan eenvoudig erin lezen hoe het lot in deze wereld is -en werkelijke regeerders in deze wereld regeerden juist met de Bijbel in de hand, bepaalden hun daden naar de Bijbel- en hoe de overgang en de ervaringen naar en in de andere werelden zullen zijn; dan behoeft men niet te transponeren. Maar zodra men de dingen in de vorm van deze wereld wil gieten zal het onvatbaar zijn. Hoe zou men in Egypte duidelijk kunnen maken wat het Manna is, dat het mogelijk zou zijn dat God op de Sinai neerdaalde? Men zou zich daarvan Egyptische voorstellingen maken omdat men eenvoudig niet anders kon en toch was dit alles in de woestijn zodanig dat de mens op die momenten inzag het grootste en mooiste te ontvangen dat hem gegeven kon worden. Dat hij bij dit grootste en mooiste toch nog viel laat zien hoe gevaarlijk het is juist mens zijnde al is men niet op deze wereld deze pracht te kunnen aanzien. Zoals de mens al niet in dit leven met zijn ogen onbeschermd in de zon kan kijken omdat de zon aards gezien de kern is van het zonnestelsel, zo kan hij natuurlijk helemaal niet met zijn zintuigen zien in de werkelijke kern. Zoals zijn oog beschermd moet worden om de aardse kern te zien, de materiële kern, zo moet het natuurlijk helemaal bedekt worden wil men een kern zien, die niet alleen aards is maar voor alle werelden. Op deze wereld krijgen alle dingen een bepaalde vorm, een vorm die natuurlijk volledig in verbinding staat en te maken heeft met het wezen. Maar de vorm op deze wereld kleedt zich nu eenmaal in de materie zoals de vorm van onze schaduw nu eenmaal afhankelijk is van de plaats van de zon tegenover ons en het feit dat die schaduw slechts twee dimensies heeft. Zoals een schaduw te maken heeft met het ding zelf, zo heeft onze vorm in deze wereld te maken met het ding zelf. De schaduw kan onmogelijk beseffen dat het ding zelf geluk voelt, het warm of koud heeft, zich prettig voelt omdat deze begrippen voor een schaduw nu eenmaal onbestaanbaar zijn. Zo zijn vele begrippen voor ons in de aardse omhulling onbegrijpelijk. Wij zullen slechts ervaren dat een bepaald zich strekken van het beeld of in elkaar krimpen te maken heeft met prettige of onprettige omstandigheden. En men zal het in zekere zin door de ervaring als prettig gaan vinden als de handen in de schaduw juichend omhoog geheven worden, doch het werkelijk prettige gevoel kent de schaduw niet. Slechts heeft de mens ook in zijn schaduw-leven hier iets meegekregen van God, waardoor om zo te zeggen een lijn blijft bestaan tussen dit beeld hier en God zelf en dit wat hij meegekregen heeft geeft hem enig begrip van wat geluk of ongeluk kan zijn. Daarom kan de mens, zij het dan in een ver en koud grensgebied, aanvoelen wat werkelijk geluk of werkelijk verdriet is. Hij weet als hij op wezenlijke wijze met zijn weder-helft verbonden is, welk gevoel dit teweegbrengt en dit gevoel heeft niets te maken met het werkelijke samenzijn van de beide tegendelen in een bevrijde wereld. Toch is het onmogelijk het in schaduwbeelden uit te drukken. Men zou het dan slechts kunnen voorstellen door te zeggen: "Ga met de beide schaduwbeelden tegen elkaar staan en omhels . Dit wordt echter op de duur vervelend en dit komt omdat bepaalde dingen uit het leven niet te vertalen zijn in de schaduw. Het nu ook nog bekende schimmenspel is een oude overlevering. Het wilde juist ridiculiseren hoe in een lagere wereld de dingen uit deze wereld eruit zouden zien en hoe slechts dwaze dingen voorgesteld kunnen worden. Het had daarom een diepe zin. Een schim op een wit doek kan slechts platte dingen weergeven en wij als mensen lachen er om hoe dwaas iets uitgedrukt wordt om toch maar enigszins duidelijk te zijn. Wij zelf kunnen vaak met een enkele blik of een onmerkbaar lachje veel meer teweeg brengen dan wild gebarende schimmen. Zo kunnen wij de dingen uit onze wereld ook niet aan anderen vertalen en zo verkeert de andere wereld in moeilijkheden als hij zich wil uitdrukken naar de onze. Slechts God, die alle verschijningsvormen beheerst en kent is in staat in de vormen van deze wereld de wetmatigheid en daarom de grootheid van alle werelden weer te geven. Dit is de heiligheid van Gods Woord en al onze boeken, poëtisch of niet, vermogen niet een voor alle werelden bestaanbare lijn weer te geven. Bovenstaande tekst is copyright © 2007 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.