ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Notities van lezingenInternet 97 schepping * 7e dag * 6e dag * 4e
gebod * 10 Dibrous
De schepping duurde zes dagen, gedurende welke tijd alles
voltooid werd. Dit houdt in, dat er na deze zes dagen niets
nieuws meer kon komen, immers met de zevende dag was alles
voltooid en juist daarom werd de zevende dag de rustdag en
gezegend. De mens zou in navolging van God hetzelfde ritme in het
leven brengen en juist door dit ritme zou hij in staat zijn het
begrip te krijgen voor de zin van de wereld en de betekenis van
zijn leven. Dit ritme houdt niet datgene in, dat wij tegenwoordig
onder “rusten” verstaan. Het rusten op de zevende dag is zeer
speciaal het niet scheppen, het zich bewust zijn dat alles reeds
gedaan is en er eigenlijk voor ons geen zorg daarover meer moet
bestaan op die zevende dag. Daarom denkt men op de zevende dag
ook niet aan zogenaamde zakelijke dingen, niet aan problemen uit
de wereld, omdat de zevende dag niets nieuws meer te beginnen
geeft en er ook geen problemen meer zijn.
Deze zevende dag is niet alleen als zodanig aanwezig in het
dagritme, doch ook in het wereldverhaal. Deze gehele wereld is
eigenlijk de zevende dag, die nog niet afgesloten is. Toen de
mens in deze zevende dag begon te leven was voor hem in de
schepping uit de zes werelddagen voordien de gehele wereld al
voltooid. Dit houdt in, dat de mens in die zevende werelddag
behoort te rusten en deze wereld in haar geheel als een
geheiligde wereld, de rustdagwereld beschouwt. Dit alles
betekent, dat er dus eigenlijk in deze zevende wereld door de
mens niets meer te scheppen valt omdat alles al voordien voltooid
is. Als dus mensen in deze wereld beweren, dat de wereld niet
goed gaat en op andere wijze gericht moet worden, dat het nodig
is in te grijpen, etc. etc. dan betekent dit eigenlijk een
loochening van de schepping. De schepping wil zeggen dat alles
wat in deze wereld zijn moet aanwezig is en dat de ontwikkeling
in de zevende dag volledig bepaald wordt door de kern uit de
schepping. Onze betweterij of het al dan niet goed gaat in de
wereld en onze pogingen tot wereldverbetering zijn in wezen niets
anders dan een poging tot verloochening van het bestaan van een
levende God. Ook op dit gebied is de mens gekomen tot het zien
van een tweeheid, namelijk men is wel bereid een God als Schepper
te aanvaarden, doch wil de wereld hier geheel voor zichzelf
hebben en in deze wereld zelf de god zijn. Men vindt alle
ingrijpen van buiten eigenlijk een storing in de gang van zaken,
die wij zelf zonder dit ingrijpen dan beter zouden hebben gedaan.
Innerlijk is de mens er eigenlijk van overtuigd, dat als hij maar
de kans kreeg zijn gang te gaan en er niet steeds weer
onverwachte momenten kwamen die alles voor hem bedierven zoals
arrogante volkeren, onverwachte ziekten, te grote of te kleine
oogsten, en dergelijke, dat dan oorlogen, hongersnoden en armoede
spoedig uitgebannen zouden zijn. De mens wil dus eigenlijk in
deze wereld een god zijn, die wel een God erkent ingrijpende
gedurende vorige werelden, doch niet wil zien, dat toeval slechts
toeval door ons genoemd wordt omdat wij niet kunnen verklaren op
welke wijze wij dit gebeuren tot stand hebben gebracht. Het valt
ons niet in, het toeval te definiëren als ingrijpen van God in
het gebeuren. Zodoende is dus iedere planhuishouding ook niets anders dan een loochening van de schepping door God en van het feit van de geheiligde zevende dag. Zodra wij menen in deze wereld niet alleen iets te
moeten doen doch vooral iets te kunnen doen, schenden wij
eigenlijk de zevende dag. Het terugkeren van die rustdag is niet
een sociale factor omdat de mens eens in de zoveel tijd rust moet
hebben, doch het is onder andere ook een sociale factor, zoals er
naast deze sociale motieven nog talloze andere bestaan.
Natuurlijk uit het wezenlijke dat er één op de zeven altijd een
concentratie is, een terugkeer tot de oorsprong, zich in iedere
cyclus, in iedere verschijningsvorm. Het is dus sociaal,
hygiënisch, medisch, psychisch, kortom in ieder opzicht
noodzakelijk dat er op een zevende dag gerust wordt, doch het
voornaamste is dat de mens in zijn gehele leven beleeft wat deze
zevende dag eigenlijk voor hem zelf betekent, dat dit hele leven
dat juist geheiligd wordt genoemd, daarom geheiligd is omdat het
het leven van de zevende dag is en dat er op deze zevende dag
gerust moet worden, hetgeen dus zeggen wil dat alles al gereed en
voltooid is en er niets meer door ons aan toegevoegd of afgedaan
kan worden. Iemand die dit weet, doch niet volkomen in zich heeft
opgenomen en in zijn wezen heeft doen overgaan, zal nooit op de
juiste wijze de zevende dag in de wekelijkse cyclus kunnen
vieren. Voor hem zal die viering er één zijn uit de
kringenwereld, dus in feite slechts uit de omtrek, uit de
schillen, waarbij de kern niet meer aanwezig is. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke zevende dag rottend is zoals alles dat geen kern bezit aan vergaan onderhevig is. Het zal niet voorkomen, dat iemand die het juiste besef heeft van het feit dat deze hele wereld de zevende dag is en dat alles op deze wereld al voltooid is door God en dat wij dit alles slechts te plukken hebben en in ons op te nemen, dat zo iemand in de verschijningsvorm van de wekelijkse rustdag een foutieve houding zou hebben; deze zal al vanzelfsprekend die dag op de juiste wijze beleven, niet alleen lui zittend in een stoel, bezoek ontvangen of op bezoek gaand, doch op een dergelijke wijze dat hij het duidelijke besef krijgt dat deze hele wereld al verlost en bevrijd is, dat alles tot in de kleinste details geordend en geregeld is, dat God zelf aan het eind van de zesde dag de hele schepping overzag en zag dat het zeer goed was en dat het dus onzinnig is gedurende de weekdagen te peinzen aan verbetering van de wereld en verandering van haar loop, en dergelijke.
Gedurende de zes dagen zal de mens natuurlijk zijn leven leven en
zijn werk doen. Ook dit werk is een afsplitsing van het werk dat
God gedurende de zes dagen van de schepping verrichtte. Het zal
dus vanuit menselijk standpunt gezien wel scheppend kunnen zijn,
doch het zal altijd opgenomen zijn in de grote cyclus van de
zevende werelddag, waarin de wereld als geheel toch eigenlijk in
een russtadium verkeert en hieraan niets meer kan en vooral niets
meer behoeft veranderd te worden. Daarom kan de mens gedurende de
zes dagen wel dingen maken; hij kan meubels maken, hij kan zaaien
en planten, hij kan bouwen, schrijven, doch dit alles moet
gepaard gaan met het besef dat wat hij ook doet betrekkelijk is
en dat hij met al zijn daden de wereld niet anders maken kan,
doch slechts met die daden verricht, wat hij in zijn leven moet
verrichten en dat de wereld in beginsel al daar is waar zij zijn
moet. Want juist het scheppingsverhaal gedurende de zes dagen van
de week geeft de mens vaak het zelfbewustzijn dat hij een
bijzonder wezen is en wel wat vermag, dat zijn productie de
wereld waarschijnlijk toch beïnvloedt en toch haar richting
ombuigt in die zin, dat zij de mens verlost.
Dit is het gevaar van het scheppen gedurende de zes dagen, het
gevaar dat men meegesleept wordt in een nieuwe zonde zoals de
mens aan het eind van de zesde dag in het Paradijs zondigde toen
hij juist op dat laatste punt van de schepping meende zelf de
maatstaf van de wereld in zich te hebben en zelf te kunnen
beoordelen wat goed en kwaad is. Men ziet soms gedurende voor de
mens lange tijden bepaalde dingen zo gaan als men zelf meent ze
gedwongen te hebben en raakt dan steeds meer van de macht en
mogelijkheden van de mens overtuigd. Deze zelfoverschatting kan
niet plaatsvinden als men zuiver weet wat de zevende dag is en
met name weet wat deze hele wereld is, namelijk de rustdag, een
door God geheiligde wereld juist omdat zij voltooid is. Het woord
“heilig” laat ook in de door ons gebruikte taal het verband zien
met “heil”; “heiligen” betekent eigenlijk hetzelfde als het woord
“helen”, dus heelmaken, een breuk herstellen en weer tot eenheid
maken. Dat de zevende dag geheiligd is wil zeggen, dat deze
wereld in haar wezen reeds weer tot een eenheid gebracht is, dat
dus de cirkel juist in de kern al weer gesloten is en omdat de
cirkel in de kern gesloten is, de breuk, de tweeheid opgeheven is
en weer eenheid geworden is, houdt dit in dat alle cirkels om de
kernen heen dezelfde ontwikkelingsgang moeten doormaken zo lang
zij zich aan de kern gebonden houden zoals een vrouw geheiligd
wordt als zij zich aan de man bindt en een hoer genoemd wordt als
zij meerdere mannen heeft en dus eigenlijk niet een kern waaraan
zij geheel vastzit. Het hoereren van deze wereld wil dan ook
niets anders zeggen dan dat deze wereld zich van haar kern
losmaakt en de mentaliteit krijgt die wij juist in deze tijd zo
vaak ontmoeten, een mentaliteit, die zich aan niets gebonden
acht, ook niet weet van het geluk van de binding aan een kern en
daarom niet weet dat de dingen om ons heen er vooral zijn om
daaruit de zin van het leven te kunnen lezen. Het kwaad van planhuishouding, dat in deze tijd door praktisch iedereen wordt beleden gaat dus veel verder dan men zo op het eerste gezicht zou zeggen. De vraag van God om de zevende dag als mens te heiligen –het is het vierde woord van de 10 woorden- is het kernpunt van deze wereld en als wij die vraag begrijpen en er aan voldoen dan opent zich deze wereld voor ons en zo wij nog enige tijd de wereld in haar tegenstelling willen doorlopen dan blijft zij voor ons een tegenstelling en gesloten. Op de Erew Schabbath (de vooravond) moet eigenlijk al gerust worden en alleen gewerkt worden ter wille van de Schabbath. Want dan is het gevaar van zelf-overschatting het grootste. Het is het gevaar van de boom der kennis. Daarom houdt men in ieder geval al eerder op met werken.
En het hele werk van de hele week moet op de Schabbos gericht
zijn; daarmee bevrijden wij het werk van de week, binden wij het
aan de kern. Bovenstaande tekst is copyright © 2004 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.