ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Notities van lezingenHet hebreeuwse alfabet
Auteursrechten voorbehouden Deel 1 HOOFDSTUK 3 VORMWORDING VAN HET GETAL - HET LICHAAM VAN
DE MEDEKLINKERS DE VERBINDING TUSSEN LICHAAM EN
ZIEL:NEFESH - ROEACH – NESHAMAH
De vorige keer hebben we het gehad over de wereld van het woord
en die van het getal, en het feit dat deze blijkbaar identiek
zijn. We zullen nog heel veel op dit gebied moeten bespreken om
dit duidelijker te laten worden. Ik heb het eerst alleen maar
aangegeven als een mogelijkheid; u hoeft dat niet zonder meer te
accepteren, maar ik neem aan dat, naarmate u zelf hierover
doordenkt, u ook wel de weg vindt naar deze overeenkomst.
Vandaag zou ik graag verder willen gaan op een nevengebied, dat
echter toch zal uitmonden op ons eigenlijke thema. De wereld van
het woord en die van het getal drukken zich namelijk mede uit in
een vorm. Als we het over 'vorm' hebben zonder meer, dan weten we
dat een vorm te maken heeft met verhoudingen. Men vindt iets mooi
omdat de verhoudingen zus liggen, en minder mooi omdat ze anders
liggen. Vorm heeft te maken met het tijd-ruimtelijke, is dus iets
dat te maken heeft met een wereld die ligt voorbij datgene wat
wij kennen als grensgebied, waar woord en getal overgaan naar een
heel andere kwaliteit, hoedanigheid.
Nu is alles wat wij als vorm kennen voor ons ook heel vaak
losgemaakt van wat het wezen van die vorm is. Vorige keer hadden
we het over koeien. Die waren ook losgemaakt van het wezen ervan.
Maar elke vorm heeft voor ons de verbinding verloren met de
oorsprong, met datgene waarin die vorm zich eigenlijk niet als
vorm voordoet, op een andere manier, maar waar hij iets is, iets
zodanigs, dat zich hier als een bepaalde vorm uitdrukt, in een
bepaalde verhouding.
Waarom heeft een mens een hoofd, een romp, ledematen? Wat is het
wezenlijke van deze vormen daar, waar wij de wereld van het woord
en het getal zouden kunnen overschrijden, of er overheen kijken,
om te kunnen zeggen: een hoofd is daar dit, een romp is daar dat,
etc? We zijn er wel heel tevreden mee dat de mens een hart,
longen, een lever etc. heeft. Dat zijn allemaal nuttige dingen,
zeggen we dan, net een fabriek. Allemaal goed in elkaar gezet,
zodat het goed functioneert. Maar waaròm is dat zo? Waarom hebben
ze juist die vorm? Men zegt dan dat dit zich in de loop van
miljoenen jaren zo ontwikkeld heeft en efficiënt geworden is,
exact. Maar waarom deze vorm? Hoe kwam het ertoe zich zo te
ontwikkelen? Waarom heeft een bloem deze vorm en een dier weer
een andere? Wat is de reden van deze verscheidenheid aan vormen
en wat is een vorm op zich? We krijgen misschien iets meer kijk
op het begrip 'vorm', als we dit zich uitdrukken in het getal in
beeld gaan brengen. We tellen één, twee, drie, etc. We hebben er
tekens voor, uit het Arabische alfabet afkomstig. We zijn daar
heel tevreden mee, het zijn makkelijke tekens, soms wat
moeilijker, dan bestuderen we ze verder. We beschouwen ze als een
gegeven, vragen niet verder waarom en hoe die tekens zijn
ontstaan, waarom men het Arabische alfabet zo heeft overgenomen.
Maar, zoals we de vorige keer even hebben laten doorschemeren, in
het Hebreeuws van de bijbel drukt de letter, die de grondslag
vormt voor de uitdrukking van het woord, in eerste instantie een
rangorde uit; de 'eerste' letter is de eerste omdat hij in de
getallenwereld de 1 uitdrukt. De 'tweede' letter is de tweede,
omdat hij in de getallenwereld het begrip 2 weergeeft, etc. Nu
zouden we ons moeten afvragen: waarom krijgt de ene letter nu
deze vorm om de 1 uit te drukken en de andere een andere vorm om
de 2 uit te drukken, etc.? En waarom gaat dit alles maar tot 400?
En waarom heeft die 400 juist diè vorm?
Vandaag wil ik beginnen iets te verduidelijken van dat wat van
oer her - ik kan niet eens zeggen van oudsher -sinds het bestaan
van de wereld überhaupt, de grondvorm is van alle andere vormen.
Want de wijze waarop men een 1 uitdrukt wil zeggen dat het de
uitdrukking hier is van datgene wat in wezen de 1 is. En hier
drukt die 1 zich nu zo uit. Aan de hand van die wijze van
uitdrukken kan men de andere vormen dan meer en meer benaderen,
kan men van die andere vormen iets meer weten en er in
doordringen. Het is dus een nieuw gebied. Nadat ik de vorige keer
over woord, formule en getal heb gesproken, krijgen we nu de
uitdrukking en de vorm van de wereld van het woord in de wereld
van het getal. Vorm dus in de zin van zichtbare vorm, zichtbaar
voor onze ogen.
Er is in de taal sprake van een bepaalde onderverdeling, die
parallel loopt met een andere onderverdeling; niet omdat dat zo
gemakkelijk is, maar omdat ze inderdaad gelijk zijn. De vorm
namelijk van het getal, of van de letter, van de bouwsteen dus
voor de wereld van het getal en voor die van het woord, deze
zichtbare vorm is eigenlijk datgene wat ook ons lichaam hier
zichtbaar kan doen zijn. Dat wij überhaupt een vorm hebben,
zichtbaar en tastbaar zijn, vloeit voort uit die grondvorm, en
daarmee uit een weten, geen intellectueel weten, maar een weten
dat doorgesijpeld is, dat doorkwam, een weten dat dus alleen maar
bewezen kan worden doordat het er is; een weten dat zichzelf
bewijst, dat laat zien: zo is het, gelijktijdig of achteraf. Niet
voorheen, zodat we eerst kunnen weten, begrijpen, accepteren en
dan pas luisteren.
Het gaat dus om een uitdrukking van het wezenlijke in dat wat wij
het tijd-ruimtelijke noemen, het zichtbare hier. Daarom heet de
vorm van het getal/de letter ook het 'lichaam'. Lichaam in de
ruimste zin van het woord. We zouden het veel ruimer kunnen
omschrijven in het Nederlands, want het begrip dat vertaald wordt
met 'lichaam' houdt eigenlijk veel meer in. Het omvat alles wat
hier zichtbaar is, wat een zekere verdichting ondergaat, zodat
het hier zichtbaar kan worden. Dat wat hier een verdichting
ondergaat en daardoor zichtbaar wordt, is het lichaam. En zoals
de uitdrukking in de vorm van het getal/de letter het lichaam is,
wordt de toon, de klank, het geluid dat de medeklinker maakt, -
dus nog niet de vocaal, maar de consonant: b, d, g, 1, enz.
zonder klinker - eigenlijk gekoppeld aan, gelijkgesteld met een
begrip in die wereld dat wij hier gewoonlijk met 'ziel' vertalen.
Maar het woord 'ziel' is een heel moeilijk begrip, is een soort
vluchtwoord, ter onderscheiding van 'lichaam'. Die scheiding is
echter niet juist, want als iets in vorm lichaam is en in geluid
ziel, dan zijn lichaam en ziel eigenlijk hetzelfde, op een ander
niveau, in een andere manier van uitdrukken. Wij zijn zo gewend
een lichaam als verwerpelijk en een ziel als heilig te
beschouwen, en dan zijn we voor onszelf al gauw aan het heilige
toe, en het verwerpelijke is dan voor degene die zondigt, etc.
etc. Dat is allemaal gemakkelijk, maar hier ziet u dat datgene
wat hier lichaam heet, zodra het niet zichtbaar, maar alleen
hoorbaar is, in een andere sfeer al genoemd wordt: NEFESH,
50-80-300. We zullen dat begrip nog vaker tegenkomen. Als ik het
omschrijven mag - wat heel moeilijk is, ik ben dan ongetwijfeld
in een vrij grote mate fout, omdat dat niet te omschrijven is,
niet in woorden uit te drukken, maar ik moet nu eenmaal praten,
jammer genoeg - dan is de nefesh de uitdrukking van de
mogelijkheid om hier op aarde het lichaam een leven te geven, een
soort biologisch leven, zodat het lichaam hier bestaan kan.
Daarom is de nefesh niet laag, verwerpelijk of slecht. Het is het
dichtstbijzijnde aspect van de ziel, als we de ziel als een
komplex mogen zien. Het grenst aan het lichaam. Het geeft als het
ware het lichaam de mogelijkheid om warm te zijn, om hier te
leven.
Daarom worden de begrippen bloed en nefesh ook vaak op één lijn
gesteld. Maar dan bloed weer niet in een schaaltje onder de
microscoop, maar het feit dat er bloed kan zijn en dat het zò als
bloed kan functioneren als het moet functioneren. Dat is nefesh.
Het is hetzelfde als wat bij ons het geluid gaat voortbrengen van
de medeklinker. Het is eigenlijk al een geluid dat het lichaam
nodig heeft. Want een medeklinker moet met tong, tanden, lippen,
verhemelte tot stand komen. Zonder dat kan een medeklinker niet
ontstaan. Er is iets lichamelijks nodig. Maar het is niet
werkelijk iets lichamelijks. Het is een adem om zo te zeggen een
stuk leven. Wat is adem? Het is iets dat raakt aan wat lichaam
heet. En uit die ontmoeting komt de medeklinker, consonant
tevoorschijn. Het is dus iets dat niet zichtbaar is, maar wel op
andere wijze waarneem baar. Het is het moment waarvan we kunnen
zeggen: het is een begin, daar gaat het woord komen.
Dat is dus hetzelfde. Het lichaam heeft op een andere plaats ook
een uitdrukkingsmogelijkheid van die nefesh. En op die plaats is
de uitdrukkingsmogelijkheid van het lichaam het geluid van de
medeklinker. Het is al niet meer aards, kun je zeggen. Het ligt
er al iets vanaf. Een bepaalde vorm heeft juist die bepaalde
medeklinker als uitdrukking. Een andere vorm, een andere
medeklinker, een ander lichaam brengt een ander geluid voort. De
variatie in de medeklinker is ook de variatie van de vorm. Maar
een medeklinker is nog stom. Be de le... is al fout, ik heb er
een stomme e aan toegevoegd.
Daarom is er een verdere opstijging, zou je kunnen zeggen, vanuit
dat lichaam, dat zichtbare, naar een andere wereld, of -omgekeerd
gezien - een neerdaling van boven naar beneden. We hebben dus
eerst het zichtbare lichaam, dan dat wat nefesh genoemd wordt en
dan komt dat wat met een ander begrip voor 'ziel' kan worden
aangeduid. Het is een complex; 'ziel' is een vreselijk woord en
psyche is net zo vreselijk, als je deze begrippen gebruikt zoals
ze hier in deze tijd gebruikt worden. We weten niet meer wat er
mee bedoeld, gedacht wordt. Het heeft een andere gevoelswaarde
gekregen.
Een andere uitdrukking van dat begrip ziel, dichter naar de
oorsprong, naar de oertoestand, is dat wat hier tot uitdrukking
komt als de vocaal, de klinker. Daar begint al een soort klank te
komen, een leven, waardoor we kunnen praten. Als ik opschrijf.
w-t-r, dan is dat niet uit te spreken. Maar als ik er klinkers
tussen zet: water, dan is het wel uitspreekbaar. Het is dan voor
ons tot leven gekomen, er is iets nieuws bij gekomen.
Nu heeft datgene wat wij kennen als klinker (a-e-i-o-oe-ui,enz.)
hier geen lichaam. Er is dus geen vorm voor. Het is iets wat het
lichaam eigenlijk zelf moet voortbrengen door het contact met de
andere wereld. Het is de kleur, de toon die dat lichaam voort
moet brengen, doordat het contact heeft en kan hebben met die
andere wereld. Anders, was het lichaam stom, dood. Die klinker
geeft het een inhoud. Daarom wordt ook vaak gezegd dat die
klinkers jouw leven zijn, dat wat je ondergaat. Maar hoe onderga
je het? Als een a of als een e of als een oe? In de Hebreeuwse
bijbel kun je niet zien of er een a, e of oe bijhoort. Die moet
je erbij weten, denken, beleven. De bijbel kent geen klinkers.
Dat maakt het moeilijk, zou je zeggen. Alleen medeklinkers! Want
alleen het lichaam en de nefesh - dat wat met het lichaam te
maken heeft - zijn uit te drukken. Het andere is wel aanwezig,
maar niet uit te drukken. Dat drukt een mens zelf uit in zijn
leven en het leven drukt het in hem uit. Wat in de dingen wordt
uitgedrukt ondergaat hij.
Daarom wordt dit aspect van het begrip ziel genoemd: de
ROEACH, 200-6-8, dat is datgene van de ziel, zou je kunnen
zeggen, waar de verbinding gelegd wordt tussen de nefesh, het
biologische, de bloedziel en iets anders, dat NESHAMAH,
50-300-40-5 heet. En de neshamah is datgene wat eigenlijk het
goddelijke is, wat van die heel andere wereld, van God is. De
roeach is een soort communicatie tussen de mens en dat andere.
Het is het ondergaan, vragen en antwoorden, het gebeuren met de
mens. Daarom zei ik al: wat je ondergaat is die roeach. Het is
het bewegen van jou door het leven heen, waar je verder niets aan
doen kunt. Je wordt wakker, soms prettig, soms onprettig, je hebt
gedroomd, je hebt hoofdpijn, voelt je geweldig, energiek, en zo
ga je de dag tegemoet, je wordt boos op iemand, maakt ruzie, of
je hebt pech. Dat alles in je hele leven, dag en nacht, is het
gesprek, het bewegen. Daarom wordt God wel genoemd: de God van de
ROECHOTH, van de roeach. Als je in je leven heen en weer
geslingerd wordt, is dat de God van de roeach, wordt er gezegd.
Dat wat je doet meemaken.
Roeach betekent daarom ook wind, gewoon in materiële zin, omdat
het begrip 'wind' inderdaad die beweging is. Voor ons is de wind,
met windkracht acht, negen, iets soortgelijks als die koe
geworden, iets nuttigs of onnuttigs. Maar het begrip 'wind' wil
wat zeggen. In alles wat gebeurt, wil en moet er voor de mens een
waarom zijn. Waarom waait het? Ja, hoge druk daar en lage druk,
en allemaal geleuter hoe dat gaat; ik ben het een beetje
vergeten, maar het werkt desondanks wel zo. Maar het begrip
'wind' heeft iets te betekenen. God brengt de wind, het is de
beweging.
Behalve wind betekent roeach ook richting: hierheen of daarheen.
Wij zeggen ook nog 'windrichting'. De roeach brengt dus eigenlijk
een verbinding van het één met het andere, een beweging, een
samenhang. En zo is de samenhang tussen de neshamah en de nefesh,
dat aspect van de ziel wat eigenlijk beneden is, in ballingschap,
kun je zeggen, in dat lichaam geperst, met de opdracht: geef dat
lichaam warmte, doe het leven, laat het blozen, rossig worden,
laat het gele, grauwe verdwijnen en laat het tot leven komen. De
golem, de klomp die er eerst is wordt dit leven ingeblazen. Het
is een ballingschap van iets, dat bij God, bij de oerprincipes,
behoort en dat hier komt. Daarom wordt ook gezegd dat de nefesh
altijd weer ingezameld wordt in de TSROR ha-CHAJIM, de bundel van
het leven, zoals het vertaald wordt, omdat het dáár vandaan komt.
Het is als de inzameling uit de ballingschap, een terugkeer. De
nefesh is geen onbetekenende aangelegenheid: ach, het is maar de
nefesh die pijn doet. Het is heel erg, ontzettend, dat de nefesh
zo'n pijn kan doen. Waarom moet de nefesh pijn lijden? Waarom is
dat lijden er? Die nefesh is dus niet iets platvloers, al is hij
dicht bij het lichaam, zoals men vaak denkt sinds Aristoteles.
Nee, de nefesh wordt uitgesproken. Het zichtbare lichaam is
precies hetzelfde als de nefesh. En door de roeach krijgt de
nefesh pas zin en komt zij nog verder. Er is één verbinding door
alles heen, het lichaam is niet minder dan het andere, het is de
uitdrukking van de ballingschap.
Ballingschap is in het Hebreeuws GALOETH, 3-30-6-400, en
komt van GAL, 3-30, = vormwording, letter-, getalwording,
niets anders. Dat iets vorm wil worden is een enorme opoffering.
Het is heel gemakkelijk om op een afstand te zeggen: doe dit en
doe dat. Maar vorm worden is, dat men erin meegaat en precies
datzelfde meemaakt. Laten we dus alsjeblieft afleren te denken in
de zin van het 'slechte' lichaam en de 'brave' ziel.
Roeach is dus datgene wat aan de vorm een klank en een kleur
geeft, waardoor het hier verstaanbaar wordt en tot leven komt.
Als een pasgeboren kind een kreet geeft, is de roeach meteen al
bezig. Die kreet kan betekenen dat het zich onbehagelijk voelt of
iets anders, dat het verlangt naar melk, of naar de vorige
wereld. Daar weten we niets van, in ieder geval willen we daar
hier niets van weten. Die kreet is de eerste uiting van de
roeach. Daar begint het leven en dat gaat steeds verder, wordt
geordend. Het worden woorden, daden, het wordt gebeuren. Dat is
de roeach, dat zijn de klinkers. Maak dus geen onderscheid tussen
klinkers en leven. Als we een taal willen begrijpen zijn klinkers
en leven identiek en evenals medeklinkers noodzakelijk als
mogelijkheid tot verstaan; zonder medeklinkers is een woord ook
niet verstaanbaar. Het woord kan worden verstaan doordat de
medeklinkers de basis, het fundament vormen, waarop de klinkers
kunnen komen.
Maar de klinkers hebben dus geen vorm in de bijbel. Ze
'existeren' niet, ze worden er door ons ingelegd. Door ons leven.
Inplaats van water had ik volgens de bijbel ook weter kunnen
zeggen. Dan kan niemand bewijzen dat ik ongelijk heb. Pas uit het
zinsverband blijkt dat het water moet zijn. Maar ik kan blijven
beweren dat er weter staat.
In de bijbel wordt ook zo gesproken. Het woord voor 'zoon' en
voor 'bouwer' bijvoorbeeld is in het Hebreeuws hetzelfde. Beiden
zijn dus mogelijk in het zinsverband. Het kan zelfs zijn dat een
betekenis verandert, als we er een andere klinker aan geven. Wie
weet dan wat het goede is? Misschien is het het ene moment dit en
het andere moment het andere. De klinker die er ingelegd wordt,
is het leven dat er in gegeven wordt. Van de mens wordt gevraagd
die klinker te geven; daarom is het dus onmogelijk om in de
bijbel klinkers te hebben.
In de gedrukte bijbels die we hier hebben vindt men wèl klinkers,
omdat we eigenlijk teveel afgestompt zijn. De meesten zouden het
niet meer weten en hebben die klinkers nodig. Maar als je een
echte bijbeltekst hebt, geschreven op een bepaalde manier -hoe en
waarom, daar komen we nog op, niet omdat hij zo heilig, zo
belangrijk is, maar er is een reden voor - en in die geschreven
bijbel zou een klinker staan, dan is die tekst als een
televisietoestel waar aan een lamp ontbreekt, of een lamp of knop
teveel zit. Dat teveel doet niets, het functioneert niet. Of het
is een recept, waaraan een ingrediënt ontbreekt of is toegevoegd.
Dan wordt het iets heel anders. Het is dus niet zo, dat men zegt:
"Laten we er precies mee zijn, terwille van de heiligheid en het
belang". Het is een kwestie van zijn of niet-zijn. Die klinker
erin maakt de bijbel kapot, maakt er een gebruiksvoorwerp van,
zoals de koe alleen maar gemolken wordt terwille van de productie
en het bedrijfsschap. Het is daardoor niet meer iets dat een
diepere zin heeft.
Het invoegen van klinkers wordt dus aan de mens overgelaten. Zo
heeft God de wereld ook gemaakt. Hij heeft alleen vorm gegeven
aan het lichaam, opdat het gezien en uitgesproken worde, zonder
klinker. De kleur wordt door de mens eraan gegeven, zoals ook
iedere mens zijn kleur in zijn leven heeft.
Klinker en medeklinker samen maken het dus mogelijk dat het woord
wordt gevormd. Maar dan is het nog niet klaar! Want als ik een
woord uitspreek, kan dit woord hier eventueel een existentie
hebben, maar het heeft nog geen zin, geen doel, geen antwoord op
de vraag: waarom ben ik hier in ballingschap gekomen? Waartoe was
het nodig dat ik hier het woord 'water' maakte? En wat nu?
Daarom wordt gezegd: de éénheid van God - en daar komenwe later
uitvoeriger op terug - valt bij de schepping in oneindig veel
delen, in werkelijk ontelbaar veel delen uiteen. Het aantal
scherven, vonken waarin die eenheid breekt, is het verhaal van de
wereld, de zin van de wereld en de betekenis van de wereld.
En nu is het zo, dat ieder woord een onderdeel is van dit geheel. Ze staan niet los van elkaar, maar al die vonken, al die scherven samen vormen een eenheid door een verhaal, door het verhaal dat verteld wordt. Dat geteld wordt, zoals ik vorige week zei; vertellen = tellen. Al die vormen die er zijn, alle kleuren die er zijn, vormen samen één geheel. En als je in staat zou zijn dat geheel aan te horen en op te vatten als een verhaal dat door de verteller - de getallenmaker - verteld wordt, dan zou je zeggen: geweldig! Dat is dus het enorme offer van de schepping. Ik begrijp nu wat er gebeurd is, gebeurt en gaat gebeuren en ik zie waar het vandaan komt en waar het naartoe gaat.
Dat zou zo zijn, als je het hele verhaal van het begin tot het
einde zou bevatten, als je het gelezen of gehoord zou hebben, of
zelf zou hebben verteld. Daarom wordt de bijbel ook genoemd: het
verhaal van de hulp. Van het "heil", vertaalt men dan weleens. In
die zin kan het ook vertaald worden als: het verhaal van de daad.
Want het is een doen, een gebeuren, het geven van een kleur. Dat
wil zeggen: ieder woord is een onderdeel van het verhaal, een
noodzakelijk onderdeel. Als er één woord ontbrak, of er was één
woord teveel, zou het verhaal mismaakt zijn. Met één letter
teveel of te weinig zou het verhaal niet dat zijn wat het zou
kunnen zijn: een onnoemelijke, oneindige vreugde om het te zien,
te horen, te ondergaan, mee te beleven. Het is het grootste
geschenk dat mogelijk is, dit verhaal zò te kunnen ondergaan.
Zo worden de woorden in het verhaal opgenomen. En om het verhaal
te kunnen opnemen is dan het derde aspect nodig van dat, wat we
als ziel kennen: nefesh is het dichtst bij het lichaam staande,
dat wat in ballingschap is, de medeklinker; roeach is de klinker,
dat wat verbinding maakt en heeft met het oerprincipe, het
goddelijke dat nog helemaal goddelijk is, onaangetast; en dat
derde aspect is het begrip neshamah, dat wat hier de melodie, de
stem is, wat de zin vormt.
Wanneer ik tegen u praat, dan zing ik eigenlijk. Een beetje
toonloos misschien, maar u zou geen zin verstaan als ik er geen
melodie in legde. Die melodie weet ik al als ik mijn zin begin.
De melodie draagt mijn zin, gaat hem dragen. Die is er het eerst,
om zo te zeggen. De melodie noemt men in het Hebreeuws
SHIR of SHIRAH = 300-10-200(-5), het lied. Maar
'shirah' betekent gelijktijdig ook 'regel'. Regel in de zin van
regelmaat, maar ook een regel zo. Want wat is het typische in het
lied? Het lied is gebonden. Het is juist zo en daardoor is het
goed. Verander je er iets in, dan is het vals. Het klinkt niet,
of de zin eindigt niet of niet op de juiste wijze en had
bijvoorbeeld eigenlijk verder moeten gaan. Hij eindigt hoog, maar
had omlaag moeten gaan. Het klopt ergens niet. Er zit een
bepaalde klemtoon in, een ritme, een nadruk. Pas door dit lied is
ieder woord opgenomen in het geheel. Daardoor wordt het woord
onderdeel van het geheel. Daardoor krijgt het woord ook pas een
zin, doordat het een deel wordt van het verhaal, van dat enorme,
grootse dat een totaliteit vormt.
Daardoor is de toon die de mens geeft aan wat hij zegt - de toon
in het spreken, maar met name in het vaste spreken, in het zingen
zou je kunnen zeggen -datgene wat de neshamah is, wat de vier
begrippen die we inmiddels gehad hebben tot een eenheid brengt;
de zichtbare vorm van de letter, het lichaam, wordt pas geluid
door de medeklinker, krijgt klank en kleur door de klinker en
wordt door de melodie opgenomen in het verhaal; het woord krijgt
een zin.
Er is een gemeenschap, niet alleen in sociale zin zoals wij die
kennen, maar ook in de zin van generaties. Die van duizenden
jaren her zijn ook met ons in gemeenschap. Er is een gemeenschap
met het hele leven in het heelal, waar dan ook, zichtbaar of
niet, aantoonbaar of aanvoelbaar of niet. Er is een gemeenschap,
waarin alles kan bestaan wat in de totale harmonie aanwezig is,
en die gemeenschap geeft aan iedere letter een zin en vreugde om
te kunnen zijn; geeft aan iedere klinker het genoegen: "ja, ik
ben er, ik ben een deel daarvan," geeft een verhaal, zegt:
daarvoor ben ik hier in dit leven. Om aan een bloem te ruiken
misschien, of om iemand verdriet te doen. Dat zou ik erg
vervelend vinden, zegt men dan, maar misschien heeft dat zo
moeten zijn. Of wat men hier liever wil, ik ben er om vreugde uit
te delen. Hoe dan ook, er is dan een zin, het wordt in het geheel
opgenomen.
Het lichaam is dus niet iets laags. Want zonder dat lichaam is de
melodie hier onbestaanbaar. Het lichaam is een enorme
gebeurtenis, een geweldig wonder; dat wat eigenlijk elders
aanwezig is, wat daar in een totaliteit een eenheid vormt, is
hier ook, uitgedrukt in de vorm. Er is geen sprake van een laag
lichaam en een hoge ziel. Ze zijn hetzelfde. De splitsing heeft
veel verwarring veroorzaakt, een tweeheid doen ontstaan, een
tegenstelling waar men niet uit kan komen. Lichaam en ziel vormen
een eenheid, waardoor ook een daad pas zin gaat krijgen. Want een
daad kan alleen met het lichaam worden verricht. Er moet iets van
een lichaam zijn, iets van een doel. Men kan verder mooi over me
denken, maar wat heb ik daaraan? Ik wil je stem horen, zien dat
je je opoffert, dat je er zelfs ziek van wordt mijnentwegen. Dat
denk je er niet bij, maar je verlangt het vaak: jij bent ziek en
hebt het moeilijk, maar toch zul je me antwoorden.
Die eenheid van alles bestaat dus uit vier dingen: l). De
zichtbare letter, die hier dus identiek is met wat wij hier zien
aan lichaam, overal, aan aantoonbaarheid. Al is het onzichtbaar,
het is toch aantoonbaar; bijvoorbeeld een straal, een
golfbeweging, wat het ook is. Dat is allemaal lichaam en dat is
ook die letter, die zichtbaar is. 2). Zodra het bij de mens of
ook bij het dier tot geluid wordt, komt het in een andere wereld,
komt de nefesh erin. Een dier heeft daarom een nefesh. Als de
dieren komen, komt de nefesh in de wereld. Diezelfde nefesh
behoort tot de bundel van het leven. De nefesh van een hond hoort
daarbij. Zelfs de bloem en het gras hebben een nefesh. 3). De
mens komende als kind van een andere wereld, heeft verbinding met
de neshamah die God hem ook geeft, zoals verteld wordt En die
verbinding is de roeach, dat is de klinker. 4). Het verhaal dat
nu verteld wordt met de mens en door de mens met al het andere,
is de melodie, het lied. Daarom zegt men: wie de bijbel wil
begrijpen, moet de bijbel kunnen zingen. Zingen, niet in die zin
dat je er een mooie deun van maakt, maar in de zin van: ik versta
hem; ik ken de regel, ik wil hem kennen, zoals je verlangt naar
een mooie melodie, naar mooie muziek; ik verlang er naar deze te
kennen en ik ga er in op. Dit bedoelt men met het zingen van de
bijbel. Het zingen van de openbaring, het kennen van de zin van
alles, het kennen van de plaats van ieder ding. En samen vormen
ze een eenheid.
Dit was dan als inleiding iets over het begrip vorm-worden,
lichaam worden, dat zich ook uitdrukt in een principe, in een
oervorm, van iedere letter, ieder getal Want niet toevallig -
zoals wij althans het begrip 'toevallig' opvatten - kreeg iedere
letter juist die vorm en is iedere letter gebouwd op basis van
één vormprincipe, dat zich op allerlei wijzen en in allerlei
richtingen ontwikkelt. Dit vormprincipe kennende, zou je tot een
begrip moeten kunnen komen van wat vorm überhaupt is, als
uitdrukking van iets, dat uit een andere wereld komt, via het
grensgebied van de wereld van het getal en het woord, naar dit
lichamelijk-worden, zichtbaar worden. En dit zichtbaar worden is
ook noodzakelijk om het hoorbaar te doen zijn en voel- en
leefbaar. De wereld kan pas bestaan als het fundament van de
zichtbaarheid er is.
Typisch is daarom een oud gebruik, dat tegenwoordig niet meer zo
begrepen wordt, dat men de Hebreeuwse bijbel niet alleen in zich
opnam door hem te horen lezen, maar men moest hem zien èn horen.
Zien wil namelijk ook zeggen, het tot stand brengen van dit alles
wat hier op de wereld in die grote verscheidenheid aanwezig is.
Het woord zien heeft te maken met het creëren van het
lichamelijke. Daarom is in het Hebreeuws de uitspraak voor het
woord zien, RAÄH, 200-1-5, dezelfde als van het woord voor
herder, degene die hoedt, RAÄH, 200-70-5.
Bij een herder denken we altijd aan schapen, die we weer met
heide en wol associëren, met 'de grote, stille heide', met
Australië, etc. Maar het woord voor 'herder' en 'zien' zijn dus
identieke klanken. In het schrijven is er wel een verschil, een
heel belangrijk verschil zelfs. Belangrijk in de zin van een
verschil in niveau. Verder is het hetzelfde.
Het zien is dus nodig. Het lichaam is nodig. Al het andere kan
hier niet zijn zonder het lichaam. Het lichaam is om zo te zeggen
de stekker die in het stopcontact komt en verbinding maakt.
Anders hangt de stekker er naast, het stopcontact is er wel, maar
er is geen verbinding. Het lichaam is datgene wat al het andere
hier tot stand brengt. Als je het lichaam iets aandoet, gaat het
andere weg. Doordat men een kogel afschiet of met een mes steekt
kan dat gebeuren. Je kunt niet zeggen: och, zo'n stom mes. Dit
mes is weer een andere uiting van iets dat in die andere wereld
bestaat en dat zich hier uitdrukt als mes. Als die twee, mes en
lichaam, met elkaar verbinding krijgen, gaat het andere weg. Het
blijft misschien wel ergens bestaan, maar niet hier. De
verbinding is verbroken en de nefesh moet zich terugtrekken; de
roeach heeft hier geen zin meer, is hier niet meer hoorbaar, en
de neshamah ook. Het is uiteraard wel allemaal ergens aanwezig,
maar niet bewijsbaar. Men kan het hopen, denken, erover praten...
Men weet het of men weet het niet. Maar in ieder geval is het
hier niet, want die letter is weg.
Ook het missen van een letter in het verhaal is dus iets
dodelijks. Het is noodzakelijk dat we het zien, dat het aanwezig
is. Bovenstaande tekst is copyright © 2004 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.