ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL |
||
Archief - Notities van lezingen34 Licht Dan zou ik u graag willen wijzen op een oude geschiedenis uit de Midrash uit het complex der Overleveringen, welke vertelt: de mens, die vertaald toch “Adam” betekent = “ik gelijk op”, “ik gelijk op God”. En God zegt: wij maken de Adam, die zou kunnen zeggen; “ik gelijk op” of God zegt: “Ik gelijk op”. Dat is helemaal vrij, hoe het te zeggen. Als de mens dan komt, dan vertelt de geschiedenis: dan ziet hij door alle tijd heen naar alle zijden. En hij overziet alle ruimte. Er is geen plek, die hij niet overziet. Hij heeft - zo wordt gezegd - een huid, die “or” heet, echter geschreven wordt als “Licht”. Zijn huid is Licht, zo te zeggen. Hij is niet begrensd, dat men zegt: duidelijk, dat is hij, zo ziet hij er uit, zoveel ruimte neemt hij in. Maar zijn omhulling is “or” in de zin van “licht” en daardóór overziet hij alle tijden. Er wordt gezegd: hij overziet alle tijden der wereld, die nog zouden komen en konden komen. Alle mogelijkheden overziet hij. Men zou kunnen zeggen: het is onmogelijk voor de mens met dit apparaat van do hersenen, dat hij alles overziet. Hij kan het niet snappen, hij kan met zijn hersens slechts heel weinig snappen, geloven we. En men zegt, dan komt het moment in de mens, daar tegenover, namelijk: hij neemt van vrucht van de Boom der Kennis. En daarmee verliest hij deze huid. God geeft hem dan - zoals men in de Bijbel lezen kan -een dierenvel, een “or”, precies zo, krijgt hij, maar nu geschreven met de “70”. En dan wordt hij een wezen, waarvan men zeggen kan; sterfelijk Er komt een conflict in tijd en ruimte met andere mensen, met andere tijden. Een mens met vel, huid, kan onmogelijk alles overzien. Hij kan wel een massa opslaan, kan men zeggen, zoals een computer, maar hij kan niet het komende overzien. Het blijft toch altijd ergens gelimiteerd. Deze nieuwe huid die hij heeft, is in de mens iets, dat hem heel anders maakt. Er staan nu 2 mensen tegenover elkaar. De Adam daar, zoals men dan zegt -met de zonde. Dat is niet een bewuste slechte daad, maar dat is het leven in het algemeen zo hier. En de Adam als licht, niet licht zijnde, zijn omhulling is licht. Adam = ik gelijk op God. De mens krijgt aldus merkwaardigerwijs een tegenover-zich. Men spreekt ook dan zo hier en daar van de eerste en tweede Adam. Na mijn gevoel niet juist, omdat hier dan een soort tijdsopvolging gezien wordt, alsof dan iets verdwijnt. Het wil zeggen, de Adam, de mens, heeft dit merkwaardige conflict. Hij is eeuwig, dat weet hij, hij overziet tijd en ruimte. Dat is hij eigenlijk. En hij is sterfelijk en arm, armzalig, klein in ieder opzicht; is aanvallend en voelt zich onprettig in de wereld. En ook dat is waar. Beide zijden zijn dus in deze zelfde mens aanwezig. uit de schepping Bovenstaande tekst is copyright © 2007 erven F. Weinreb. |
|
Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.