ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

Notities van lezingen

51

nut-onnut * utilitarisme * goed-kwaad * moraal * Awoudo Soro (afgodendienst) * wetenschap * politiek* economie * filosofie * logica * moderne tijd * zin v.d. geboden* borg* recht * gastvrijheid * gast * Sedom

Men kan het principiële verschil tussen heidendom en godsdienst kort en duidelijk weergeven door ervan uit te gaan dat bij het heidendom in welke vorm dan ook gerekend wordt met de maatstaven „nuttig” of „onnuttig”, terwijl de godsdienst rekent met de maatstaven „goed” en „kwaad”. Zodra dus bepaalde dingen bekeken worden uit het gezichtspunt of zij nuttig zijn, dus goed in de materiële en niet in de morele zin, dan is dit al heidendom. Daarom zijn de heidenen ook al er op uit als zij de Bijbel bestuderen verschillende dingen daar op hun manier te meten. Dan zeggen zij bij voorbeeld: „De reinigingswetten van Mozes zijn nuttig omdat daarmee veel ziekten werden voorkomen, gezonde kinderen geboren werden. De spijswetten zijn nuttig omdat bij voorbeeld Mozes geweten moet hebben dat in varkensvlees trichine zit en hij dus ernstige ziekten kon voorkomen door het eten van varkensvlees te verbieden. De sociale wetten zijn nuttig omdat zij de sociale vrede handhaafden. Het verbod van de oude heidense riten was nuttig omdat daarmee in wezen een democratische maatschappij gehandhaafd kon worden, terwijl de heidenen juist autoritair, dictatoriaal geregeerd werden, etc.”.

Maar deze mensen zijn dan zeer verbaasd als men hen dit mooie argument –dat zij menen gevonden te hebben- uit handen slaat en zegt dat in de eerste plaats al deze dingen, die zij noemden, niets met nuttigheid te maken hebben, dat het wel kan zijn en het ook wel natuurlijk is dat men door goed te leven volgens Gods Woord zeker ook wel gezegend zal worden met gezondheid, sociale rust, en dergelijke maar dat men gerust al die reinigingswetten, etc. zou kunnen volgen, doch indien men daarbij moreel slecht was ten eerste zou blijken dat men niet eens in staat is die wetten te volgen en zelfs –indien men ze een tijd lang zou volgen zij ook niet het minste nut zouden blijken te hebben. Dan zou blijken dat dus de oorzaak van al die zegeningen niet op het nuttige of onnuttige ligt, niet op de daden zonder mens, maar slechts op de daad die door een zeer bewust en goed mens gedaan wordt. Men zou hen ook kunnen voorhouden een groot aantal wetten, die zeer onnuttig zijn in hun ogen, die verspilling laten zien (men denke bij voorbeeld aan de economisch zo kostbare tempeldienst, die toch minstens zo centraal moet zijn als bij voorbeeld de reinigingswetten) doch deze heidenen wijzen ook plaatsen in de Bijbel aan, waarvan zij zeggen: “Kijk eens wat een mooie hoogstaande woorden. Zoiets vindt men inderdaad ook bij andere godsdiensten zoals in India, China, Griekenland”. En daarmee willen zij dan zeggen dat de Bijbel toch niet de mindere is van de oude culturen, vaak zelfs op gelijke hoogte staat. En zij zijn dan trots en voelen zich in hun Christendom of Jodendom –al naar gelang zij het net hebben- veilig en geborgen wegens al die hoogstaande frases die daar verkondigd worden. Het is dan een klein kunstje hen passages te laten zien, waarbij de haren ten berge rijzen.

In de Psalmen, Profeten of waar dan ook kan men ook mededelingen en daden aantonen en dan zeggen alsof men een fanatieke atheïst was: “Nu hoe verdedig je dat?” Dan zeggen zij wel eens dat het toch zo menselijk is om een keer ook boos te worden en ook te zondigen en dat de Bijbel dan toch ook een goede spiegel is van intensief menselijk leven uit vroeger tijden. En dit alles komt omdat zij ook daar door hen gekozen zogenaamd mooie woorden alleen maar meten met de maatstaven óf nuttig óf onnuttig. Zodra dus iemand begint te vragen: „Is een oorlog wel eens nuttig? Is het goed dat er sociale wetten zijn?” etc., dan is zijn uitgangspunt al verkeerd en is hij al geïnfecteerd met een ernstige ziekte. Hij is dan een bacillendrager van het gevaarlijkste soort, want ieder mens staat open voor deze maatstaven omdat deze maatstaven een zo gezellig, geborgen gevoel geven, waarbij men niet hoeft door te denken en vooral waarbij men zelf de rust houdt dat men zelf aan het meten is, dus dat men zelf bepaalt wat goed en kwaad is, dus in feite wat nut en onnut is.

Daarom is in werkelijkheid alles tegenovergesteld, wat goed en wat kwaad is heeft niets te maken met wat wij ervan denken, maar in tegendeel, ons wordt verteld wat goed en wat kwaad is. Wij krijgen dus die maatstaven en slechts met deze maten kunnen wij meten. En dan zal het heel vaak onnut zijn in onze ogen en dan moeten wij het toch doen omdat wij objectief uit Gods Woord weten dat het goed is. Het kan soms zeer onnuttig zijn mensen te helpen bij voorbeeld omdat men zich daarmee constant in moeilijkheden steekt en het is bekend hoeveel mensen dit ook als argument gebruiken als bij voorbeeld gevraagd wordt: „Wilt u borg zijn voor mij?” Dan zegt men: „Daar krijg ik alleen maar moeilijkheden van.” Dan meet men al prompt met “nut” en “onnut”. Men moet eenvoudig een ander helpen omdat dit goed is en heeft niet te vragen tot welke consequenties dit leidt. Dit gaat ons helemaal niet aan. Wij moeten weten dat wij een goede daad uiteindelijk toch met zegen bekroond zullen zien. Natuurlijk moeten wij die daad niet doen terwille van die zegen, maar wij moeten de stille overtuiging hebben dat als wij goed doen, het in ieder geval –hoe dan ook- goed moet komen.

Zo bij voorbeeld kent het heidendom praktisch niet de gastvrijheid. Alleen ook al omdat dit materieel en economisch eigenlijk een onnut ding is. Men wil wel eens gasten hebben omdat het plezierig is hen bepaalde dingen te tonen, bij voorbeeld het eigen mooie huis, stad of land, ook wel soms in de verwachting dat men dan een tegenuitnodiging krijgt. Men neemt gasten omdat het zakenrelaties zijn, maar dit alles heeft niets te maken met gastvrijheid; dit is slechts een onderdeel van een zakentransactie. Men heeft, als men zijn gasten het land laat zien, evenveel genoegen als wanneer men zelf een mooi boek leest en daar betaalt men tenslotte ook voor.

Maar gastvrijheid is iets, waarbij men aan een ander puur iets geeft, waarvan men alleen maar last heeft, wanneer men bij voorbeeld een vreemde, die vervolgd wordt, herbergt met het risico inderdaad zelf daarbij om te komen. En dan mag men al weer niet gaan vragen: „Kan ik er moeilijkheden mee krijgen?” Want dan is men weer aan het meten en vragen of de zaak nuttig of onnuttig is, doch men moet eenvoudig zeggen: „Hier is iemand, die in nood is. Als mens is dit mijn broeder. Ik moet hem helpen en wat de consequenties zij kan ik toch niet overzien en het gaat mij ook niets aan.”

De grootste hulp is dan ook die, waarbij men pertinent weet dat men er moeilijkheden mee krijgt. Zo wordt er van een van de Joodse leiders van ca. 150 jaar geleden hoe hij eens een gesprek had met iemand, die hem zijn vele zonden, zijn ontzettend slechte leven vertelde. De man biechtte hem zoveel slechte daden op dat er werkelijk heel veel rust toe behoorde om niet van angst voor die man weg te lopen. Het resultaat van het verhaal van de man was, dat hij zei: „Ik ben dus zo verdorven zoals U ziet, dat, wat ik ook in het leven zou doen, het mij niet helpen zou. Ik ben onherroepelijk een product voor de hel.” En voegt hij eraan toe: „U hebt gemakkelijk praten want U hebt nu eenmaal door kennis, opvoeding en omgeving een leven geleid dat zo goed is, dat U natuurlijk met alle rust en zekerheid door het leven kunt gaan.” Hierop sprak deze leider: Als dat alles is, dan heb ik een heel eenvoudige oplossing. Wij verklaren hier plechtig dat wij elkaars leven ruilen. Ik neem alles op mij wat jij gedaan hebt en ik verklaar dat ik alles wil boeten van wat jij eventueel misdreven hebt en jij krijgt dat leven van mij, dat inderdaad gemakkelijk en daarom ook wel rustig en goed geweest is.”

Dit was geen praatje van die man, omdat inderdaad in het verdere leven van deze leider die stap -het contract kan men zeggen- zich uitte. De zondaar werd goed en hijzelf wist wat hij gedaan had.

Deze consequentie is iets wat wij al in het voorbeeld van God als mens steeds moeten trekken. Als iets zich voordoet bij ons, dat wij zouden kunnen, moeten wij dat doen al zou dit betekenen dat wij zelf om dit beeld te gebruiken „naar de hel moesten neerdalen.” Hoe men dit verhaal van de hel ook wil zien, het is natuurlijk zich uitend in alle vormen en werelden en het houdt in dat men –waar ook- voor een lange tijd het lijden op zich neemt en weet dat men dit dan krijgen zal, maar toch weer in de overtuiging, dat men uiteindelijk daarmee Gods weg en Gods wil gedaan heeft en dat alleen dit de taak is die de mens ook op deze wereld gekregen heeft. Natuurlijk is het voor wat men een rustige burger noemt een totale dwaasheid zich deze moeilijkheden op de hals te halen. Men gaat veel liever in zijn leven zo te werk dat men aan het eind kan zeggen: „Ik heb toch werkelijk geen vlieg kwaad gedaan, ik ben een rein mens geweest. Ik heb mij niet aan andermans goed vergrepen” en zal zich trots op de borst slaan en steeds weer herhalen: „Ik, ik, ik,” Maar deze mensen zijn juist de ergste huichelaars omdat zij zelf niet eens weten dat zij huichelen. Juist dat zij in hun leven zich nooit hebben moeten vergrijpen aan andermans goed, nooit een onwaarheid hebben moeten vertellen, nooit in moeilijkheden zijn geweest, laat al zien dat zij beslist een hardheid hebben gehad als de mensen van Sedom en dat zij alle dingen, die zij ontmoetten, uit de weg zijn gegaan en dit niet beseft hebben. Hoeveel armen en hulpbehoevenden, die hun weg kruisten, hebben zij niet eens gezien. Zij hadden niet eens een orgaan om deze moeilijkheden waar te nemen. Zij zagen hun huisje met het tuintje en hadden er zo’n genoegen in en vonden het al zo gewichtig en geweldig dat het goed liep, dat zij niemand lastig vielen, dat zij zich steeds meer opbliezen in zelfvoldoening.

Toen David vluchtte had hij zelf inderdaad maatschappelijk zo het één en ander op zijn geweten. De 600 man die met hem gingen, waren schuldenaars en dergelijke, mensen door de Justitie gezocht, dus beslist zouden wij zeggen: „Maatschappelijk uitschot”. Maar juist heel vaak zijn juist deze mensen degenen, die het leven nader en dieper kennen dan zij, die rustig wonen en in hun onnoemelijke hardheid iedere moeilijkheid uit de weg gaan. Men kan haast zeggen dat, indien iemand ons vertelt dat hij altijd braaf geleefd heeft, hij en zijn gezin zich niets te verwijten hebben, zij nooit en met niemand eens iets gehad hebben, afgezien dan van enkele kleine familie- of kennissenwrijvingen, zo iemand persé slecht geleefd heeft. Want een antwoord juist op goede daden, maar dan ook werkelijk goede en niet nuttige daden, is juist datgene wat wij in het leven juist van koning David of de Profeten zo duidelijk kunnen zien en dat in het Christendom uit het Nieuwe Testament zo duidelijk wordt verteld. In het Nieuwe Testament zijn het juist de zogenaamde Farizeeërs, die nooit eens wat aan de hand hebben gehad, braaf hebben geleefd, precies weten uit een soort kookboek hoe het leven geleefd moet worden; als zij zich daar maar aan hielden passeerde nooit iets, dat moeilijkheden opleverde.

De werkelijke rust is niet de rust van wat de heidenen een rustig leven noemen, maar de rust, die men heeft als men weet dat men precies de weg gegaan is, die God uitgestippeld heeft en niet naar rechts of links is afgeweken, of gezegd heeft: „Ik geloof dat ik dat nu maar eens zo moet opknappen,” maar zich steeds heeft afgevraagd: „Doe ik hier aan mijn naaste goed of doe ik het niet.” Daarom is het verschil, de afstand tussen de maatstaven nuttig of onnut en de maatstaven goed en kwaad zo enorm dat het onmogelijk is deze dingen met elkaar te vergelijken en de wereld van de één met de maten van de ander te meten. Natuurlijk valt uiteindelijk goed en kwaad samen met nuttig en onnut, maar dat is dan het uiteindelijke. Juist zij, die in het moment-wereldleven ieder moment metéén met hun causaliteit het antwoord zien op de dingen, zullen zich steeds niet alleen vergissen, maar steeds meer verdiepen in een heidendom, waaruit zij tenslotte zichzelf niet meer bevrijden kunnen.

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.