ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

Artikelen in de pers

EEN ONTHULLING

Baardige jood - die eigenmachtig heeft beschikt over leven en dood

Harry Mulisch


F. Weinreb, schrijver van drie dikke delen, Collaboratie en Verzet: specimen van de documentaire roman, niet meer weg te denken werk over de bezettingstijd, ook al zou het van a tot z gelogen zijn, want de historische waarheid is een buiten-literair kriterium. Maar Weinreb heeft niet gelogen, dat hij tegen de duitsers heeft gelogen, en wie in de oorlog tegen de duitsers durfde te liegen beschouw ik als een held, zoals de burokraten hem in en na de oorlog beschouwden en nog steeds beschouwen als een leugenaar. Want hij heeft de bureaucratie van de (fascistische) legende en de legende van de bureaucratie aangetast met een legende, namelijk 'de generaal Von Schumann', en dit werd hem nooit vergeven door de bureaucraten, - die ten slotte na de oorlog voor het grootste deel dezelfden waren als die in de oorlog.

De rechters, die na de oorlog recht spraken en spreken, spraken ook in de oorlog recht. Maar recht in dienst van het onrecht wordt onrecht, en zij waren het die destijds de orde bewaarden, zij en de Nederlandse politie, - de orde, waardoor de bezetter zijn jodenvernietiging ongestoord door wanorde kon uitvoeren. Tijdens zijn proces gevraagd naar Nederland zei Eichmann, dat hij daar nauwelijks ooit persoonlijk hoefde in te grijpen: 'Da hat immer alles geklappt.' Met het veroordelen tijdens de oorlog van onverschillig welke overtreder voor onverschillig welk vergrijp, werden de rechters medeschuldig aan de dood van meer dan honderdduizend mensen, want de orde had zo snel mogelijk in een chaos moeten veranderen. Alles had in brand moeten staan, één grote puinhoop had het moeten worden. Maar het werd niet de verschroeide aarde, in tegendeel, nooit eerder of later was het zo ordelijk in Nederland, nooit was men gezagstrouwer. Gevolg: de joden zijn verbrand, Weinrebs leven is een puinhoop. de rechters oordeelden, werden niet geoordeeld omdat zij oordeelden, en stellen ook vandaag nog de orde boven het recht, - wat jarenlang door een geïntimideerde oorlogsgeneratie werd geaccepteerd, maar wat door de volgende niet meer werd geaccepteerd, en wat sinds 1966 tot een onrustbarende crisis in het gezag van de rechterlijke macht heeft geleid. In 1948 wees de Bijzondere Raad van Cassatie Weinrebs verzoek tot invrijheidstelling af, mede omdat 'de rechtsorde niet gedoogt, dat enig mens, in vertrouwen op eigen kunnen en naar eigen morelen maatstaf, aldus beschikt over leven en lot van anderen'.

Daarmee was beslist:

a. dat er van 1940 tot 1945 een rechtsorde was in Nederland;

b. dat de rechters zich daar ook na de oorlog nog mee identificeren:

c. dat het verzet niet gewettigd was.

De man, die dat hoge woord uit de bureaucratenstrot had weten te wringen, wilde ik wel eens ontmoeten. Vooral door toedoen van een reeks televisieprogramma's van rijkshistoricus NATO-professor Lou de Jong was er in Nederland een behaaglijk beeld ontstaan van de bezettingsjaren, waarin elke Nederlander op zijn minst een potentiële verzetsman was, vreselijk leed tot 5 mei 1945, waarna een totaal nieuwe, geheel andere, volstrekt verschillende, absoluut betere tijd aanbrak. Lou zat lekker in Londen tijdens de oorlog, de hoofdstad van Elders, maar de oostjood zat hier, midden in de stront, en nog steeds, want zijn boeken hebben aangetoond dat 5 mei 1945 nu juist niet die caesuur is geweest die het had moeten zijn. Om dat nog scherper aan te zetten, moest hij dus doorgaan met zijn memoires: na de oorlog, - hoe hij weer opgepakt werd, weer jarenlang achter de tralies zat, weer vrij, weer opgejaagd, weer ondergedoken en nagetrapt door hen, die al eerder hun feilloze instinkt voor de bovenliggende partij hadden gedemonstreerd. Dat wilde ik hem zeggen, maar hij zat ondergedoken, en ik heb het nu over december 1969. Na veel geheimzinnige telefoontjes en correspondentie poste restante had ik eindelijk een contactadres in een ver land - en daar ging ik tussen kerstmis en nieuwjaar in mijn pijlsnelle sportwagen, gehuld in nerts, met opengewerkte handschoenen, geparfumeerd, gepommadeerd en met een diepe minachting voor de arbeidersklasse, ik, de o zo linkse o zo progressieve (J. G. Stalin in De Waarheid), politiek-burgerlijk geborneerde individualistische kunstenaar (J. F. Vogelaar in de Groene). Naast mij zat Peter Schat, ook geen stalinist, maar een componist. Na een dag rijden, die wij vulden met het bespotten van negers en jan met de pet, belden wij in een zekere stad een nummer dat wij hadden gekregen; daar kregen wij een ander nummer, draaiden het en hadden Weinreb aan de lijn. Hij legde uit hoe wij hem moesten vinden vertelde onder welke naam hij leefde, en tot afscheid sprak hij een soort zegen uit want het was sabbath. Gesticht stortten wij ons in het nachtleven en de volgende ochtend kwamen wij op een af gelegen plek in het hooggebergte vast te zitten, want de sportwagen, berekend op zoeven over het asfalt van Biarritz, of hoogstens over het fijne grint waarmee de oprijlanen van casino's bestrooid plegen te zijn. was niet berekend op de barre sneeuw- en ijsmassa's, waarin een verneuker van de Gestapo zich nog een kwart eeuw na de oorlog terug moest trekken. Niet zo zeer omdat hij zijn schulden niet betaald of rare dames eens een goede beurt gegeven zou hebben (wat misschien waar is, wat dan gezond is voor die dames en niet van belang voor de zaak waar het om gaat, of niet waar, dan is het laster en wel van belang), maar -ten minste dat is mijn mening - omdat hij te veel weet van een aantal Nederlanders. Omdat hij in levensgevaar verkeert. Omdat hij zegt, dat hij het 'Mauretania-dossier' heeft ingezien: de ordners met de brieven, waarin Nederlanders joden bij de SD aangaven en dat soort zaken. Daarmee moet iedereen die een dergelijk kontakt met de SD heeft gehad vrezen, dat Weinreb, met een geheugen als het zijne, er van afweet: en als zo'n briefschrijver dan intussen zeer hoog en zeer machtig is geworden in Nederland, ja, tot de hoogsten en machtigsten is gaan behoren, dan zal hij niet aarzelen om Weinreb te laten liquideren, want daar aarzelde hij destijds met andere joden ook niet mee. Ook als hij gelogen heeft dat hij dat dossier heeft ingezien. verkeert Weinreb uiteraard in dat gevaar, zelfs al zou hij het bestaan van het dossier uit zijn duim hebben gezogen: de moordenaars zullen daar nooit zeker van zijn. Maar waarom zou hij een dergelijke stommiteit opschrijven als het niet waar is? Nooit zal hij meer rust kennen; - en het dossier is vermoedelijk in Moskou, naar hij ons later op de dag zal vertellen, waar het - ook al bestaat het niet - een heilzame preventieve werking op de bezetting van hoge politieke posten in Nederland uitoefent. Het 'dossier' is, op zijn minst, van hetzelfde gehalte als 'de generaal Von Schumann', op zijn minst ontstegen uit dezelfde kabbalistische retort, geërfd van rabbi Löw, - en waarom wij nu, op een berg, tot onze knieën door de sneeuw stappen. Achter de toppen en kammen wordt met kanonnen geschoten, door de blikkerende zon op de hellingen suizen lachende jongens en meisjes omlaag over het suikerwerk van hun wintersportvakantie, Hollandse jongens, Duitse meisjes, na de oorlog geboren, de joden vergeten, de nazi's vergeven,- en voor een huisje, gegarneerd met ijspegels, staat een kleine man met een witte baard in de sneeuw te wachten op zijn bezoekers. Wij begroeien hem met 'professor', en in een heetgestookte kamer met uitzicht over een weids dal overhandigen wij hem een cassette met onze geborneerd-collectieve opera Reconstructie, en zeggen, dat wij hem beschouwen als de Che Guevara van de bureaucratie. Waarop hij zegt dat hij weinig afweet van Cuba, maar wel geïnteresseerd is, en of wij hem iets kunnen vertellen over de sympathieke, strenge houding van Castro tegenover de seksualiteit. Hij spreekt met een eigenaardig, vooroorlogs accent, zoals een minister op een oude grammofoonplaat; hij gebruikt woorden als'reeds'en 'doch'en 'echter'; zegt niet: 'een hoop mensen' of 'veel mensen', maar: 'vele mensen', zodat het lijkt of hij zegt: 'vele menschen'. Ook in zijn boeken valt dat op, zo als hij trouwens ook verder volledig beantwoordde aan het beedat ik van hem had. Het huis was onpersoonlijk ingericht, kennelijk gemeubileerd gehuurd, en de bewoner had weinig gedaan om zich zijn omgeving toe te eigenen, als iemand die weet dat hij zodadelijk toch weer weg moet wezen, en daar langzamerhand vrede mee heeft. Toen mevrouw Weinreb binnenkwam, wist ik meteen hoe laat het was: mijn moeder, - datzelfde mengsel van vrolijkheid en melancholie. 'Haar ziel zit heel los in haar lichaam,' zei Peter naderhand: en daarmee was het precies uitgedrukt. Wij hadden een melding bij ons: dat een zekere Boasson, op transport naar Auschwitz gesteld en volgens de memoires omgekomen, nog leefde en in Israël zat. Ongelovig keken zijn vrouw en hij elkaar aan, en terwijl zij het er nog over hadden ging de telefoon. Terwijl wij verder praatten met haar, werd zij plotseling onrustig, keek naar haar man en zei: 'Er is iets ... o god, er is iets gebeurd...'- terwijl hij uitsluitend 'Ja', zei, 'ja. Ja. Ja.' Zulke telefoontjes waren er meer geweest in dit gezin. 'Tante is dood,' zei hij toen hij de hoorn op de haak had gelegd. Verder ging hij er niet op in, maar vatte zijn gesprek met ons weer op, terwijl zijn vrouw een beetje begon te huilen en te jammeren. Het gesprek viel nu toch wel in het water, en ten slotte vroeg ik dan maar, hoe oud tante was geworden. Tweeënnegentig. 'Wel,' zei ik, 'tweeënnegentig... 'Waarop zij haar tranen afveegde en zei:' Achja, je moet maar denken: we hebben Boasson voor haar teruggekregen.' Daarna zette Weinreb een klein zwart petje op zijn achterhoofd en wij aten 'gefüllter Fisch'. Toen bleek, dat wij wijn bij het eten plachten te drinken, kregen wij elk een glas zoete sabbathwijn. Mijn vraag of 'kosher eten' zoiets was als zoutloos eten, werd ontkennend beantwoord; ook mevrouw Weinreb moest kosher eten, wat ik een eigenaardige toegeeflijkheid vond voor zo'n patriarchale religie- nu en dan, wanneer zij haar man in de rede wilde vallen, legde hij haar met een kort, zijwaarts handgebaar het zwijgen op. Maar verder bedwong ik de heilloze spotlust, die mij altijd bevangt ten overstaan van godsdienstige gebruiken. Kaarsjes brandden nu voor tante, en nadat Weinreb de volkeren der aarde had vergeleken met de organen in een lichaam, waarbij de joden de rol van hart toeviel (en mij als halfjood denkeiijk die van kransslagader), vertelden wij hem over de aanhang die hij had in de studentenbeweging, - en over zekere duivelse Weinrebtechnieken, die waren toegepast tijdens de bezetting van het Maagdenhuis, en die naadloos aansloten op de methoden, die van Provo waren geërfd. Hij wist van niets en wilde alles weten. Nadat wij alles verteld hadden, deed ik mijn verzoek om voortzetting van de memoires, waarna hij een tijdje zwijgend door zijn baard streek en de rest van de dag en de avond vertelde over zijn na-oorlogse wederwaardigheden, in Nederland, in Indonesië, in Turkije, weer in Nederland, waarbij hij ons nogal aan het lachen maakte met zijn verhalen over de hof kringen rondom Greet Hofman, of Hofmann, of Hoffman, of Hoffmann, waartussen ook hij terecht was gekomen. Het is niet aan mij om dit te produceren; dat moet hij nu juist zelf doen. Het werd nacht, de skiërs zaten in de hotels en dronken campari soda, de kanonnen zwegen, ijspegels knakten, vreemde verschijnselen deden zich voor, en via de metafysische furie van Nederlands kapitalisten kwamen wij te spreken over zijn kabalistische studiën. Zelf vond hij die veel belangrijker dan zijn belevenissen in de oorlog, en toen wij daar anders over dachten werden wij naar bed gestuurd, elk met een diepzinnig werk van zijn hand. De Bijbel als Schepping, en ik die Verborgen Ben. Daarmee lagen wij tenslotte in het sousterrain, onder oostenrijkse 'Daunendecken' zo groot els de eieren van een sphinx, vlak naast het loeien van de oliestookinstallatie, hogere inzichten uitwisselend. En plotseling, vanuit die tellend-vertellende beschouwingen, begon het mij te dagen wat zijn talent was: het aanwezige het afwezige laten scheppen. Nooit heeft hij iets gefantaseerd, alles liet hij altijd op een volstrekt artistieke manier uit het materiaal voortkomen: hier was het de Bijbel - destijds waren het de andere mensen. Zelf bleef hij net zo verborgen als zijn god. Zijn beroemde 'lijst', waarop men uitstel van deportatie kreeg en dus tijd om onder te duiken, had hij niet zelf verzonnen, maar hij had toevallig gehoord dat er zoiets zou Ébestaan; er van uitgaand, dat de ambtenaren er ook wel niet meer van af zouden weten, deed hij met veel poeha alsof hij de centrale figuur er van was. Ook zijn 'generaal', die de 'lijst' geïnspireerd zou hebben, ontstond pas door druk van buitenaf. Toen naderhand een ambtenaar opbelde en naar diens naam informeerde, moest die ter plekke worden verzonnen: 'Schumann'. Toen de ambtenaar zei: 'O, Schumann, die generaal van de Polizei?' moest Weinreb dus zeggen: 'Nee, von Schumann, van de Wehrmacht'. En dat werd aanvaard. Ik weet zelf nog goed, dat, als een gevolg van de terreur, iedereen in de oorlog uitging van de almacht en de alwetendheid van de duitsers en hun nederlandse ambtenaren -; maar Weinreb niet. Blijkbaar was hij niet geterroriseerd, en dat had dan weer iets te maken met zijn religieuze overtuiging, waar ik die middag ten onrechte grappen over had gemaakt (- en zoals het verzet ook verder bijna uitsluitend voortkwam uit kringen met een harde ideologische kern: calvinisten en communisten). Toen hij een keer door de SD werd verhoord over het uiterlijk van een andere niet-bestaande man, die hem was opgedrongen, gaf hij het signalement op van de man, die hem verhoorde. Steeds werd het voor de hand liggende gedaan, waar niemand verder aan zou denken, niets werd 'gepland', alles geïmproviseerd- om het woord te gebruiken dat herhaaldelijk in de memoires opduikt. De nazi's en hun ambtenaren waren immers degenen, die de hele wereld naar hun ideeën wilden zetten, - en zo gebeurde het ook met de generaal en alles wat aan hem vast zat: zij schiepen dat in laatste instantie, niet Weinreb. Toen zij ontdekten, dat er geen generaal Von Schumann bestond, vertelden zij Weinreb, dat hij zowel als zij het slachtoffer waren geworden van een verschrikkelijk complot- samen met hem zouden zij nu de echte generaal gaan zoeken en ontmaskeren; om deze te misleiden moest de 'lijst' dus voorlopig blijven bestaan -en dit was uiteraard het enige wat Weinreb interesseerde. En zo ging het maar door. Het is het geheim van jiu-jitsu, waarbij de verdediger de aanvaller velt met de kracht, die deze zelf ontwikkelt; het principe ook van de guerrilla, die uitsluitend vecht met buitgemaakte wapens en munitie, want alleen zo is de ravitaillering verzekerd. Terecht heeft Weinreb het dan ook ergens over zijn 'administratieve guerrilla'. Voor dit alles is nodig een grote kennis van het materiaal, mensen,- en een razendsnel reactie- en combinatievermogen. Renate Rubinstein, de uitgeefster van de memoires, vertelde mij, dat zij Weinreb eens uit Egypte een ansichtkaart had gestuurd, ondertekend met' General a. D. Von Schumann', waarin deze schreef, dat hij nog vaak aan de goede oude tijd terugdacht maar nu ook heel tevreden was: en toen zij hem later eens vroeg of hij de kaart had ontvangen, haalde hij hem uit zijn portefeuille, hield hem omhoog en zei: 'Als ik ze dit laat zien, geloven ze het nòg.' Vijfentwintig jaar na dato nog zochten de gebeurtenissen onmiddellijk hun plaats in de kreatie. Maar ook aan een tweede voorwaarde moet zijn voldaan, wil men het toeval voor zich laten scheppen - een onfeilbaar geheugen. Dat komt dan in de plaats van de fantasie, - en vermoedelijk is dit het enige voorbeeld van een konstellatie, waarin het geheugen kreatief kan worden. Zo gezien is de ongelooflijke gedetailleerdheid van de memoires in overeenstemming met het onderwerp er van. Maar datzelfde geheugen, waarmee hij eens andere mensen en zichzelf het leven heeft gered, brengt nu zijn leven in gevaar. - De volgende ochtend, na door mevrouw Weinreb volgestopt te zijn met proviand, begeleidden zij ons tot het ravijn. Toen wij elkaar de hand schudden, zei Weinreb plechtig: 'Ik beloof u, dat ik een vierde deel zal schrijven.' En ik voelde mij als Eckermann, die Goethe aanzette om htweede deel van Faust te schrijven. Diezelfde avond nog verdwaalden wij in het vaderland van al deze heren, niet in de laatste plaats generaal Von Schumann, raasden bevreemd over half af gebouwde Autobahnen door het Westerwald, en overnachtten in Dillenburg, van waaruit ook een ander al eens de weg naar Nederland had weten te vinden.

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.