ACADEMIE VOOR DE HEBREEUWSE BIJBEL EN DE HEBREEUWSE TAAL

Archief - Notities van lezingen

10

1e wereld * 2e wereld * Maschiw horoeach (die de winden laat waaien) * Mourid hatal die de dauw doet neerdalen)* Tal (dauw) * Zomer-Winter * meteorologie * wind * 4-wereld * 4 elementen * beweging * winter * zomer* temperatuur * koude * warmte * aggregatie-toestanden * regen * taal * tijd * dauw * 17 Tammoez * 9 Aw* Chanoeko * Poerim * 3 Regolim (feestdagen)* Brio (schepping) * ½* Chorban (verwoesting) * materie *

In de wintermaanden geldt het **“maschiv ho Roeach oe morid ha Geschem” (die de wind laat waaien en de regen neerdalen)terwijl in de zomermaanden “Morid ha Tal” (die de dauw doet neerdalen) gezegd wordt. In dit verschil tussen dauw en regen is niet alleen het zichtbare verschil zomer-winter uitgedrukt, doch tevens het verschil in de wereldtoestand wanneer men die ziet als eerste en tweede wereld. In de winter wordt dus naar voren gebracht het "bewegen van de wind", dat wil dus zeggen dat wij het woord "wind" hier als tastbare verschijning gebruiken, doch dat hiermede gelijktijdig het aanwezig zijn van de vier richtingen van de beweging überhaupt verondersteld wordt. Dit bewegen is typerend juist voor de ruimtelijke wereld en voor de verschijningsvorm zoals wij die kennen. De winter wordt gekenmerkt juist door de winden. In de zomer is de normale toestand de windstilte, en daar in deze wereld niets alleen in het ene uiterste staat, doch altijd meer of minder een mening voorstelt, is er natuurlijk in de zomer in onze verschijningsvorm wel wat wind en in de winter komt het wel voor dat het niet waait. Doch het typerende verschil tussen zomer en winter is mede het verschil tussen het bewegen van de wind en het stil staan. Zo ook is er het verschil in temperatuur: In de winter is het de koude tijd, dus om weer natuurwetenschappelijk te spreken de tijd van de vaste materie waarin ook zichtbaar datgene dat gasvorm heeft of vloeibaar is vast kan worden en dat niets anders is dan een uitdrukking van het feit dat onze wereld slechts daarom deze lichamelijke verschijningsvorm zo heeft omdat zij een zeer koude wereld is, een wereld waarin inderdaad het absolute nulpunt een mogelijkheid is en die er betrekkelijk steeds aan de grens ervan verkeert. Werelddelen met hogere temperaturen kennen geen vaste stof, ook geen vloeibare stof omdat in die temperaturen alles slechts in wat wij noemen dampvorm en dan nog zelfs een zeer ijle, aanwezig kan zijn.

** In het hoofdgebed (de schmona esrei) dat drie maal per dag gezegd wordt, morgen- middag- en avond, bij de tweede zegening. De vertaling hiervan van Dasberg:

U bent te allen tijde machtig, Heer, U brengt doden weer tot leven, geweldig om te helpen. (Die de wind doet waaien en de regen doet nederdalen, / die de dauw doet nederdalen).

U zorgt met liefde voor de levenden, brengt met grote barmhartigheid doden weer tot leven, steunt die vallen, geneest zieken, bevrijdt gevangenen en houdt de belofte van trouw aan hen die in het stof slapen. Wie is als U, Heer over de krachten, wie is U gelijk, Koning die laat sterven en weer tot leven brengt en die hulp als een bloem laat opkomen.

Doch ook nog een ander verschijnsel doet zich in de winter voor. Dan wordt gesproken van “Geschem” dit is regen; en in de zomer van “Tal” en dit is dauw. Het verschil tussen beide vormen van bevochtiging ziet men al in het woord zelf. In het woord “Geschem” ziet men de stam "naderbij komen”, “Gasch”. De regen zoals die in de winter verschijnt is dan ook inderdaad het naderbij komen van het hemelse naar het aardse. De moderne mensen beschouwen met een glimlach van meerderwaardigheid zogenaamde oude culturen, waar om regen gesmeekt wordt, waar regenmakers optraden en omdat de moderne mens niet anders dan in nuttigheidstermen kan denken, neemt hij als vanzelfsprekend aan dat dit regen maken verband hield met de Landbouweconomie en men zegt natuurlijk dat het dwaas was dat bepaalde tovenaars in staat waren door zich op één of andere manier onredelijk en in moderne zin dwaas te gedragen regen te maken en dat zij alleen door een beetje geluk wel eens regen kregen, althans vaak genoeg om niet gelyncht te worden. En deze moderne mensen praten dan liever ook niet over het regen maken dat in de Bijbel verteld wordt, waarbij speciaal de profeet Elia een rol speelde, en als zij er over spreken dan zeggen zij dat dit nog een heidense reminiscentie is. Hoe is dit dus met het regen maken?

De regen is in de verschijningsvorm datgene, dat aan de aarde de vruchtbaarheid geeft. Men kan zelfs zeggen: een grondslag wordt door de regen voor het levende op aarde als geheel gevormd. Deze regen komt voor onze zichtbaarheid van boven en gaat naar beneden, dringt in de aarde door waardoor deze vruchtbaar wordt. Gelijktijdig met deze verschijning in een zichtbare wereld is de regen in alle andere werelden een teken van het geven van een leven van boven, het zenden hiervan naar beneden, waardoor de aarde gaat opbloeien en vruchten gaat vormen. Het uitblijven van de zichtbare regen houdt dus verband, is eigenlijk niets anders dan een teken dat het zenden van de zegen van boven ophoudt of opgehouden heeft en dit stopzetten er van heeft wel degelijk een oorzaak namelijk datgene, dat de zegen van boven moet ontvangen, krijgt deze zegen om een bepaalde reden niet. Het uitblijven van de regen betekent dus ook het uitblijven van de zegen van boven en de oorzaak hierbij is wel degelijk de mens. Het niet op tijd komen van de regen is dus een teken van straf en ouderwetse meteorologie ging dan ook daarvan uit. Zo wordt al in de boeken van Mozes verteld dat als het volk zou leren horen en goed doen de regen op zijn tijd zou komen en zo niet, dat dan de hemel "van koper" etc. zou worden. Deze soort metereologie gaat tot de kern De zogenaamde moderne metereologie draait in een cirkel rond en verklaart slechts het ene onbekende met een andere onbekende. Er is voor klimaatveranderingen wel degelijk een oorzaak aan te wijzen; dit is de houding van de mens. Dat bepaalde landstreken tot woestijnen zijn geworden kan men niet wegpraten met allerlei geleerde veronderstellingen, waarbij er vaak meer veronderstellingen zijn dan geleerden die ze poneren, doch men moet wel tot nadenken komen indien men ziet hoe eens bijzonder vruchtbare gebieden tot pure woestijnen zijn geworden, en dat andere streken een ontwikkeling; in omgekeerde zin hebben meegemaakt. Men vergelijke wat men noemt de oude wereld (Egypte, Perzië, Arabië, etc.) met bij voorbeeld Europa; eertijds was Europa onbewoonbaar en die oude wereld een centrum van cultuur waarbij ook het klimaat bijzonder gunstig was, terwijl nu de rollen omgekeerd zijn. In de winter komt dus de regen zichtbaar van boven en de aarde is afhankelijk van deze regen. In de zomer daarentegen is het de dauw die de aarde het nodige geeft en deze dauw zien wij niet neerdalen, doch in tegendeel hebben wij juist steeds de indruk dat de dauw eigenlijk door de aarde wordt voortgebracht. Toch wordt er uitdrukkelijk vermeld: "Die doet neerdalen de dauw", dus uitdrukkelijk dat deze dauw evenals de regen van boven is gekomen. Het woord "ram", het eerste dier van de dierenriem, is “Taleh”, dus het heeft als stam het woord "dauw". De ram is het begin van de tijd van de dierenriem, dus van de tijd zoals wij die kennen.

Een verklaring van dit alles kan men benaderen door het verschil tussen zomer en winter goed in ogenschouw te nemen. De grote Bijbelse feestdagen vallen juist in de tijd tussen lente en het begin van de winter: Pasen, Pinksteren, Nieuw Jaar, Verzoendag, Loofhuttenfeest. In de hele wintertijd is er niet één Bijbelse feestdag en de tijd tussen Pasen en Loofhuttenfeest is precies zes maanden. Het is dus zeer duidelijk een half jaar waarin het ene valt en een half jaar van donkerte, waarin eigenlijk niets gebeurt. In die periode van zomerse feestdagen vallen echter ook enige zeer merkwaardige data en wel: de l7 Tammoez en de 9 Aw dus respectievelijk de dagen van de ondergang van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel. Deze dagen vallen niet ver van het Bijbelse Nieuwjaar. Daarentegen vallen in de winter-maanden twee andere bijzondere dagen, namelijk Channoeka, dus de herdenking van de opstand der Makkabeeën en het wonder met de olie en Poerim, de dag van Esther. Deze beide dagen vallen in de geschiedenis in de periode van de ballingschap, die na de verwoesting van de tempel door Nebucadnezar begon, speelden zich af in de periode van 490 jaar tussen de verwoesting van Nebucadnezar en de verwoesting onder Titus.

Nu is deze tegenwoordig als zomer verschijnende periode, dit eerste half jaar volgens onze maandrekening het steeds weer verschijnen van de oude wereld en is de wintertijd beginnend bij onze Bijbelse jaarrekening deze tweede wereld die wij nu als zichtbare wereld kennen. De grote zondeval en vernietiging vond plaats aan het einde van de zomer in de dagen van de verwoesting van Jeruzalem en de tempel zoals zich die ook in deze wereld uitdrukte. Want zoals in deze wereld Jeruzalem en de tempel vielen zo viel het centrale, het wezenlijke in de oude wereld aan het einde daarvan. En in de wereld die nu in de wintertijd begon kwam de materie zoals wij die als materie kennen, dus de koude wereld, de wereld van de zichtbare vaste stof, de wereld van de tastbaarheid der materie juist door de beweging der winden (men denke slechts aan de relativiteitstheorie en het verband tussen beweging en massa). En deze wintertijd is juist ook de tijd waarbij men afhankelijk is van het neerdalen van de regen omdat deze regen de aarde geschikt maakt om aan het eind van de winter het zaad te doen opschieten en gereed te maken voor een komende wereld, die in zekere zin een terugkeer is van de oude werelden omdat de cirkel zich dan weer sluit waar hij begonnen is, doch ditmaal een terugkeer die samenvalt met het Pasen, met de wereld-bevrijding. Daarom zijn de dagen in de winter typisch de dagen van de wonderlijke redding: waarbij de mens eigenlijk niet veel in te brengen heeft en ook niet eens begrijpt hoe die redding mogelijk is. De Channoeka- redding was een wonder, zowel door het kruikje olie als door de ongelooflijke nederlaag van de wereldmacht uit die tijd. De Poerim-redding, eveneens een volkomen onlogische en voor de mens eigenlijk aan de ene kant wel begrijpelijke maar niet verklaarbare geschiedenis, wordt volkomen menselijk verteld doch de redding kwam toch door het op de achtergrond veronderstelde aanwezig zijn van het Goddelijke ingrijpen.

De zomer-wereld, dus de oude werelden, hadden niet de behoefte om de regen te zien neerdalen en wat de aarde deed groeien was de dauw en het liggen ervan alsof deze dauw uit de aarde zelf voortkwam dat de aarde dus datgene dat op de aarde leefde een richting aangaf en de motor was voor de vruchtbaarheid. Zo gaat men zich tegenwoordig via bevloeiingswerken, kunstmeststoffen, productieverbeteringen en dergelijke werkelijk inbeelden dat de vruchtbaarheid en de groei door de mens gemaakt wordt en dat deze niet precies als in de wintertijd van boven moet komen neerdalen.

Een mens, die zich in deze wereld nog in zekere zin –althans als hij lichamelijk is- in ballingschap moet voelen, leeft dan dus in de winter-periode. Een mens, die nu al in de zomer-periode leeft kan slechts -wil hij mens zijn- in de verloste zomerpperiode bestaan, dus na de werkelijke bevrijding van het Pasen, de openbaring van Pinksteren en het open- stellen van het dak op het Loofhuttenfeest. Wie daarentegen nog in de ouderwetse, in de heidense zomerperiode, in de periode van lichamelijke overmoed (waarbij men niet anders kan zien dan dat het werk van eigen handen de aarde rijk en vruchtbaar maakt) krijgt aan het eind van deze zomer-periode dezelfde slagen als die, welke wij beschreven vinden in de val van Jeruzalem en de tempel. Daarom zegt men uitdrukkelijk in de zomer dat de dauw door God gebracht wordt al is de zichtbaarheid en de logica soms ook anders.

 

Copyright © 2024 Academie voor de Hebreeuwse Bijbel en de Hebreeuwse Taal.